Artikel 2.14
Dit artikel regelt de belastingen waarvan uitgegaan moet worden bij de bepaling van het niet bezwijken van een drijflichaam van een drijvend bouwwerk. De bepalingsmethode zelf volgt al uit het Bouwbesluit 2012. In onderdeel a is geregeld dat de belastingen die op een drijvend bouwwerk worden uitgeoefend als gevolg van de belastingscombinaties uit artikel 2.13 ook daadwerkelijk door het drijvend bouwwerk moet kunnen worden opgenomen zonder dat deze bezwijkt. In onderdeel b is verder geregeld dat bij de bepaling van het niet bezwijken van het drijflichaam uitgegaan moet worden van de fundamentele belastingscombinaties als bedoeld in artikel 2.2 van het besluit waarin de belasting door ijs en golven zijn meegenomen als veranderlijke belasting. Wat betreft de belasting door ijs volgens NEN-EN 1997 geldt op basis van deze norm dat ijsbelastingen niet behoeven te worden meegenomen als er maatregelen zijn getroffen waardoor ijsbelastingen niet kunnen optreden. Voor een nadere toelichting daarop wordt verwezen naar het rapport van Hageman. De belasting door golven hoeft alleen mee te worden genomen als deze hoger zijn dan 0,5 m. In onderdeel c is geregeld dat een drijvend bouwwerk niet mag zinken door een calamiteit. Uit artikel 2.3 van het Bouwbesluit 2012 volgt dat hierbij alleen de bekende buitengewone belastingen hoeven te worden beschouwd. Voor een drijvend bouwwerk is dit met name de aanvaarbelasting. Omdat het toepassingsgebied (zie hiervoor artikel 2.11, tweede lid) beperkt is tot wateren zonder motorvrachtschepen behoeft hierbij alleen rekening te worden gehouden met toeristische scheepvaart. In NEN-EN 1991-1-7 worden hiervoor stootbelastingen gegeven. Drijvende bouwwerken in gevolgklasse CC1 met minder dan twee bouwlagen zijn hiervan uitgezonderd. Deze uitzondering is opgenomen omdat ook het gestelde in artikel 2.3 van het Bouwbesluit 2012 niet uitsluit dat eenvoudige tweelaagse bouwwerken door een calamiteit kunnen bezwijken. Als er maatregelen worden genomen om aanvaringen te voorkomen zoals het aanbrengen van beschermingsconstructies rondom het drijvend bouwwerk, behoeft geen rekening te worden met een aanvaring. Dit geldt ook als het drijvend bouwwerk is gelegen in (een gedeelte van) een water waarin helemaal geen scheepvaart plaatsvindt.