Artikel 3.10 Nieuw per 01.01.2021 in Stcrt. 2020, 37764)
Artikel 3.10 stelt een expliciete eis aan de waarde voor oververhitting. De afgelopen jaren is gebleken dat als gevolg van de steeds scherpere eisen aan de energieprestatie voor nieuwe woningen niet altijd voldoende aandacht aan het binnenklimaat in de zomer werd gegeven. Dit heeft in recente jaren, met enkele bijzonder warme zomers, in een aantal gevallen geleid tot ongewenste oververhitting bij nieuwe woningen. In zulke gevallen moest er alsnog een – veelal mobiele en daarmee inefficiënte – airco in de woning worden geplaatst om deze oververhitting weg te koelen. Om dergelijke ongewenste situaties voortaan zoveel mogelijk te voorkomen wordt een eis aan de maximale waarde voor oververhitting gesteld. Om te berekenen of aan de BENG eisen is voldaan, wordt gebruik gemaakt van NTA 8800. Als onderdeel van deze berekeningen wordt ook een indicator voor de oververhitting berekend. Dit is de waarde voor oververhitting, ofwel de zogenoemde TOjuli. In artikel 3.10 is bepaald dat deze waarde voor woningen ten hoogste 1,20 mag zijn.
Omdat NTA 8800 een methode is die op basis van maandgemiddelde gegevens de energieprestatie bepaalt, en het temperatuurverloop bij warme dagen een meer dynamisch gedrag vertoont dan op basis van maandgemiddelde situaties en aannames, geeft de indicator TOjuli slechts een globaal beeld. Op basis van analyses van berekeningsresultaten voor TOjuli met NTA 8800 te vergelijken met berekeningen met een dynamisch rekenmodel op basis van gegevens per uur en gewogen temperatuuroverschrijdingen is vastgesteld dat, indien de TOjuli een waarde geeft van 1,20 of minder, het risico op ongewenste oververhitting beperkt kan blijven. De indicator TOjuli is echter te globaal om hiermee te concluderen dat bij waarden boven 1,20 het aantal overschrijdingen per definitie onacceptabel is. Om die reden wordt de mogelijkheid geboden om – indien voor bepaalde rekenzones en oriëntaties de grenswaarde wordt overschreden en men toch de veronderstelling heeft dat het thermisch binnenklimaat in de zomer aanvaardbaar is – met een dynamische berekening aan te tonen dat onder de als acceptabel veronderstelde 450 gewogen temperatuuroverschrijdingsuren (GTO1 ) wordt gebleven. Wanneer bij de aanvraag van een vergunning een BENG-berekening wordt ingediend waarin TOjuligroter dan 1,20 is, moet worden aangetoond dat het aantal gewogen overschrijdingsuren ten hoogste 450 is.
Het eerste lid geeft deze maximale grenswaarde voor de indicator voor oververhitting. Indien men onder deze waarde blijft wordt het risico op oververhitting als acceptabel klein verondersteld.
Het tweede lid geeft de mogelijkheid om, indien de berekende indicator voor oververhitting de in het eerste lid aangegeven grenswaarde overstijgt, op basis van een berekening aan te tonen dat het aantal gewogen temperatuuroverschrijdingen maximaal het acceptatieniveau van 450 gewogen temperatuuroverschrijdingen (GTO) bedraagt.
Het derde lid beschrijft de werkwijze hoe bij woongebouwen waarin binnen een of meerdere woningen de grenswaarde voor oververhitting wordt overschreden. In dat geval moet voor de maatgevende woning met de absoluut hoogst berekende waarde voor oververhitting met een dynamisch rekenmodel worden aangetoond dat binnen die woning het aantal gewogen temperatuuroverschrijdingen maximaal het acceptatieniveau van 450 temperatuuroverschrijdingen (GTO) bedraagt. De veronderstelling daarbij is dat in dat geval ook bij de overige woningen binnen dat woongebouw het aantal overschrijdingsuren acceptabel is.
Het vierde lid bepaalt dat de berekening van de waarde voor oververhitting met dezelfde versie van de software moet plaatsvinden als de versie die wordt gebruikt voor de vergunningaanvraag. Zie ook hierboven de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.7.
Het vijfde lid bepaalt dat de in dit artikel bedoelde berekeningen moeten voldoen aan de in de bijlage VII opgenomen ‘uitgangspunten dynamische rekenmethodiek oververhitting in de zomerperiode’. Toepassing van deze uitgangspunten betekent dat er gebruik moet worden gemaakt van een dynamisch rekenmodel dat is getest conform BESTEST of ASHRAE 140. BESTEST en ASHRAE 140 zijn internationale testmethoden die de betrouwbaarheid van het rekenmodel garanderen. Praktisch alle in Nederland beschikbare dynamische rekenmodellen zijn met genoemde testmethoden getest. Dit betekent niet dat er op grond van deze testmethoden specifieke eisen aan het rekenmodel worden gesteld, maar dat met de test eventuele fouten uit het rekenprogramma zijn gehaald.Over de uitgangspunten zoals opgenomen in bijlage VII wordt voorts nog het volgende opgemerkt:
Parameters PMV
De PMV is de index die de mate van thermisch comfort aangeeft. In de bijlage zijn de belangrijkste parameters opgenomen. De bij parameter 1 gehanteerde waarde komt overeen met licht huishoudelijk werk. De kledingweerstand van 0,5 clo bij parameter 2 is te vergelijken met lichte zomerkleding.
Weegfactor uren
Sommige (voornamelijk Nederlandse) dynamische rekenmodellen berekenen zelf de gewogen temperatuuroverschrijdingsuren (GTO), er zijn echter internationale programma’s op de markt die wél de PMV berekenen, maar niet de GTO-uren. In die gevallen moeten de uren met 0,5 ≤ PMV <2,5 worden gewogen volgens de formule: 0,47+0,22*PMV+1,3*PMV2+0,97*PMV3-0,39*PMV4. Uren met een PMV van 2,5 of hoger krijgen een factor van 10. Dit komt er op neer dat een uur met een PMV van 0,5 met een factor 1 wordt vermenigvuldigd en dus 1 GTO-uur betreft. Een uur met een PMV van 1 daarentegen krijgt een weegfactor van 2,5.
Zonering van de woning2
De zonering is gebaseerd op de indeling van de woning bij de vergunningaanvraag. Dit betekent ook dat voor alle zones waarin zich verblijfsruimten bevinden het gewogen aantal overschrijdingsuren (GTO) moet worden berekend. In de bijlage wordt gesproken van verblijfsruimten, dit betekent automatisch ook dat het gaat om zones met verblijfsgebieden. Zie voor een toelichting op de begrippen verblijfsruimten en verblijfsgebied, de artikelsgewijze toelichting op artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012.
Bouwkundige eigenschappen
Bij de berekening van de GTO worden lineaire en puntvormige thermische bruggen toebedeeld aan de uitwendige scheidingsconstructies waarvan zij deel uitmaken. Wanneer een thermische brug een combinatie van verschillende vloer-, gevel- of dakdelen betreft, moet de thermische brug evenredig aan die verschillende bouwdelen worden toebedeeld. Thermische bruggen van vloeren met funderingsaansluitingen zoals vloeren direct op de ondergrond of vloeren boven een kruipruimte of onverwarmde kelder worden niet aan andere uitwendige constructies toebedeeld.
Minimale temperatuur
Onder het kopje minimale temperatuur betekent het begrip operatieve temperatuur de temperatuur die de bewoner aanvoelt, en houdt rekening met de luchttemperatuur en de stralingseffecten. Bij de rekenmodellen wordt hiervoor het gemiddelde aangehouden van de luchttemperatuur van het vertrek en de gemiddelde oppervlaktetemperatuur van de wanden, vloer en plafond van het vertrek.
1 GTO staat voor gewogen temperatuuroverschrijdingen. Wanneer de temperatuur boven een bepaalde comforttemperatuur komt, ervaart men dit als oncomfortabel (te warm). Hoe hoger de temperatuur wordt, hoe meer hinderlijk men het vindt. Daarom worden hogere temperaturen zwaarder gewogen bij het aantal GTO-uren.
Opmerking BRIS2 Een niet bestaande term in het Bouwbesluit 2012; moet zijn woonfunctie