§ 2.10.1. Nieuwbouw
Artikel 2.75
1.
Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat veilig kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel grenzende openbare ruimte.
2.
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.75 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Artikel 2.76
1.
Een beweegbaar constructie-onderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een voor motorvoertuigen openstaande weg of boven een strook van 0,6 m grenzend aan die weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 4,2 m boven die weg of strook.
2.
Een beweegbaar constructie-onderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een niet voor motorvoertuigen openstaande weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 2,2 m boven die weg. Dit voorschrift geldt niet voor een nooddeur.
3.
Een beweegbaar constructie-onderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een vloer waarover een rookvrije vluchtroute voert, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 2,2 m boven die vloer. Dit voorschrift geldt niet voor een deur, indien de vluchtroute een vrije doorgang heeft met een breedte van ten minste 0,6 m ter plaatse van die deur in geopende stand.
4.
Het eerste, tweede en derde lid gelden niet voor een deur die toegang verschaft tot een ruimte die zo klein is dat een persoon zich daarin niet helemaal kan bevinden.
5.
Een beweegbaar constructie-onderdeel bevindt zich in geopende stand niet buiten de standplaats.
Artikel 2.77
Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk niet af van artikel 2.76, tweede, derde en vijfde lid.
Artikel 2.78
Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 2.76, tweede, derde en vijfde lid, van toepassing.