Bouwbesluit Online 2012


Artikel 2.76.

Met dit artikel wordt beoogd te voorkomen dat beweegbare onderdelen van bouwwerken, zoals ramen, deuren en luiken, gevaar opleveren bij vluchten uit het bouwwerk, dan wel voor voorbijgangers en langskomend verkeer. Voor woonwagens geldt een speciale eis, die in het vijfde lid staat.

Op grond van het eerste lid mogen zich in het onderste gedeelte van de gevel van een direct aan een voor motorvoertuigen openstaande weg of op een afstand van slechts 0,6 m gelegen bouwwerk slechts naar binnen draaiende constructie-onderdelen dan wel schuifdeuren of schuiframen bevinden. Constructie-onderdelen waarvan de onderkant zich op voldoende hoogte bevindt en die als gevolg daarvan geen gevaar opleveren voor bijvoorbeeld vrachtwagens en autobussen, mogen daarentegen wel naar buiten draaien. Onder wegen worden in dit lid verstaan verharde of onverharde rijbanen, waaronder begrepen parkeerstroken, parkeerhavens, vluchtstroken en vluchthavens.

Bij een weg die niet voor motorvoertuigen openstaat, zoals een voetpad of rijwielpad, mogen blijkens het tweede lid ook slechts naar binnen draaiende constructie-onderdelen dan wel schuifdeuren of schuiframen in het onderste gedeelte van de gevel zijn aangebracht. Naar buiten draaiende ramen mogen bij deze wegen, in vergelijking tot de in het eerste lid bedoelde wegen, op een geringere hoogte in de gevel zijn aangebracht. Het tweede lid geldt niet voor een nooddeur. Een nooddeur wordt uitsluitend gebruikt voor het vluchten uit een gebouw. Als men het gebouw door die nooddeur moet ontvluchten, dan weegt het veilig kunnen vluchten zwaarder dan de hinder die dat voor eventuele passanten op de niet voor motorrijtuigen openstaande weg kan opleveren. Om deze reden mag een nooddeur naar buiten draaien over bijvoorbeeld een voetpad, mits die deur nergens op een afstand van minder dan 0,6 m langs een voor motorvoertuigen openstaande weg voert.

Het derde lid heeft betrekking op ruimten waardoor een rookvrije vluchtmogelijkheid voert zoals gangen, galerijen en trappen die zijn aangemerkt als rookvrije vluchtroute in de zin van afdeling 2.18. Een deur die in zijn maximaal geopende stand een vrije doorgang overlaat van ten minste 60 cm, mag over de vluchtroute draaien. Het is geaccepteerd dat tijdelijk een rookvrije vluchtroute door een opengaande deur wordt geblokkeerd. Deze minimum breedte komt overeen met de eis zoals die tot 1 januari 2003 voor de breedte van rookvrije vluchtroutes als ondergrens heeft gegolden en waarvoor geen redenen aanwezig zijn om deze te verzwaren.

In het vierde lid is een uitzondering gemaakt op het in het derde lid neergelegde verbod voor het maken van een deur die over een gemeenschappelijke verkeersruimte draait. Deze uitzondering geldt onder meer voor een deur tussen twee gemeenschappelijke verkeersruimten, een deur die om brandveiligheidsoverwegingen in de vluchtrichting moet draaien en een deur die toegang geeft tot een woongebouw, mits is gewaarborgd dat de vrije doorgang van de gemeenschappelijke verkeersruimte niet wordt belemmerd. Het vierde lid maakt een uitzondering voor de deur van bijvoorbeeld een meterkast. Dergelijke deuren vormen geen probleem omdat zij nooit van binnen uit zullen worden geopend. Dit voorschrift zou ook moeten worden toegepast bij ruimten waarin zich slechts incidenteel personen ophouden, bijvoorbeeld ten behoeve van onderhoud aan installaties.

Op grond van het vijfde lid mag bijvoorbeeld een deur of raam van een woonwagen zich in geopende stand slechts boven de eigen standplaats kunnen bevinden. Dit voorschrift strekt ertoe te voorkomen dat dergelijke beweegbare constructie-onderdelen van een woonwagen gevaar opleveren voor het verkeer of voor voetgangers die zich over de aan de standplaats grenzende weg of het voetpad of op een naastgelegen standplaats voortbewegen. Door de fundering van de standplaats op enige afstand van de grens van de standplaats te situeren - hetgeen in de praktijk in de regel gebeurt - zal aan dit voorschrift zijn voldaan.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties