§ 2.17.2. Bestaande bouw
Artikel 2.150
1.
Een bestaand bouwwerk is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrandcompartiment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.150 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Artikel 2.151
1.
De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het subbrandcompartiment waarin de verblijfsruimte ligt, is ten hoogste 45 m.
2.
De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van de verblijfsruimte is niet groter dan de in tabel 2.150 aangegeven grenswaarde.
3.
De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte in m², vermenigvuldigd met de in tabel 2.150 aangegeven waarde, met een minimum van 500 mm voor elke toegang.
4.
Een deur van een toegang van een verblijfsruimte draait bij het openen niet in tegen de vluchtrichting, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte groter is dan de in tabel 2.150 aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
5.
De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste een toegang van die ruimte, is ten hoogste 37,5 m.
6.
Ten minste een toegang van een verblijfsruimte voor aan bed gebonden patiënten en ten minste een verkeersroute die vanuit een aangrenzend brandcompartiment naar die toegang voert, hebben een vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 1,2 m en een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen. Deze verkeersroute voert niet over een trap of door een lift.
Artikel 2.152
1.
Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee, indien de gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment groter is dan de in tabel 2.150 gegeven grenswaarde. Bij iedere toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van de andere toegang samenvalt.
2.
De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een rookcompartiment is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m², vermenigvuldigd met de in tabel 2.150 aangegeven waarde, met een minimum van 500 mm voor elke toegang.
3.
Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment groter is dan de in tabel 2.150 aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
4.
Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen verblijfsgebied of verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.151, vierde lid. Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
5.
Indien de loopafstand tussen ten minste een toegang van een verblijfsruimte en een toegang van het rookcompartiment waarin de verblijfsruimte ligt, kleiner is dan 30 m, heeft het brandcompartiment, in afwijking van het eerste lid, ten minste een toegang.
6.
De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 20 m, indien dat rookcompartiment niet meer dan een toegang heeft.