Artikel 2.150.
De basis is voor bestaande bouw gelijk aan die voor de nieuwbouw. De specifieke eisen zijn echter lager gesteld of vanwege het feit dat deze in het verleden niet zijn gesteld achterwege gelaten om recht te doen aan meergenoemde principe van verworven rechten. Het niveau van deze voorschriften kan op zich zelf beschouwd uit het oogpunt van brandveiligheid nog juist als ondergrens worden geaccepteerd, zoals is uitgelegd in het algemeen deel van de toelichting.
De functionele eis bij bestaande bouw wijkt af van die van de nieuwbouw. Er worden alleen eisen gesteld aan het veilig kunnen verlaten van het bouwwerk en niet aan de snelheid van het verlaten.
Bij de eisen aan de uitgangsbreedte en de draairichting van deuren is, zoals in het algemeen van deze toelichting uitgelegd, uitgegaan van de laagste waarde van de klasse van de bezettingsgraad die bij een (sub)gebruiksfunctie kan voorkomen. Is er echter in de praktijk in een bestaand gebouw sprake van een hogere bezettingsgraad dan zal de grenswaarde dienovereenkomstig moeten worden aangepast.
De getalswaarden van artikel 2.151, derde lid, zouden dan zijn: B1: 6,94, B2:2,77, B3: 1,49, B4: 0,62 en B5: 0,296. Daarbij is niet langer uitgegaan van de getallen uit de Algemene richtlijnen voor ontruiming en redding (AROR), maar bij de rekenwaarden van de klassen van de bezetting van 180 personen bij B1 en B2, 135 personen bij B3 en B4 en 112,5 personen bij B5 per 1.000 mm uitgangsbreedte. Daarmee wordt een ontruiming binnen de 2 minuten gerealiseerd.
De getalswaarden bij artikel 2.151, vierde lid, zouden dan zijn: B1: 32, B2:80, B3: 200, B4: 480 en B5: 1.200. Daarbij is niet langer uitgegaan van de getallen uit de Algemene richtlijnen voor ontruiming en redding (AROR), maar bij de rekenwaarden van de klassen van de bezetting van maximaal 40 personen bij een niet tegen de vluchtrichting indraaiende deur.
De getalswaarden zouden bij artikel 2.151, eerste lid, dan zijn: B1: 240 m²; B2:600 m²; B3: 1.125 m²; B4: 2.700 m² en B5: 5.625 m². Daarbij is niet langer uitgegaan van de getallen uit de Algemene richtlijnen voor ontruiming en redding (AROR), maar bij de rekenwaarden van de klassen van de bezetting van 200 personen bij B1 en B2, 150 personen bij B3 en B4 en 125 personen bij B5.
De getalswaarden zouden bij artikel 2.152, tweede lid, dan zijn: B1: 4,63, B2:1,85, B3: 0,99, B4: 0,41 en B5: 0,20. Daarbij is niet langer uitgegaan van de getallen uit de Algemene richtlijnen voor ontruiming en redding (AROR), maar bij de rekenwaarden van de klassen van de bezetting van 180 personen bij B1 en B2, 135 personen bij B3 en B4 en 112,5 personen bij B5 per 1.000 mm uitgangsbreedte.
De getalswaarden zouden bij artikel 2.152, derde lid, dan zijn: B1: 48, B2:120, B3: 300, B4: 720 en B5: 1.800. Daarbij is niet langer uitgegaan van de getallen uit de Algemene richtlijnen voor ontruiming en redding (AROR), maar bij de rekenwaarden van de klassen van de bezetting van maximaal 40 personen bij een niet tegen de vluchtrichting indraaiende deur.
Komen in een rookcompartiment twee of meer gebruiksfuncties voor, dan zal via combinatieformules moeten worden bepaald of één uitgang volstaat, wat de totale vrije breedte van de uitgangen moeten zijn en of dat een deur tegen de vluchtrichting in mag draaien. De formules zijn:
Artikel 2.152, eerste lid: ;Artikel 2.152, tweede lid: , enArtikel 2.152, derde lid:
waarin:
GO Bn | is de gebruiksoppervlakte, in m², die op de uitgangen is aangewezen bij een bezettingsgraadklasse B1, B2, B3, B4 respectievelijk B5. |
Voor het overige is de toelichting van paragraaf 2.17.1 van overeenkomstige toepassing.