Artikel 3.58
1.
De richting van de luchtstroming voor de toevoer van verse lucht gaat vanuit de voorziening voor luchtverversing naar een verblijfsruimte, een toiletruimte en een badruimte.
2.
De richting van de luchtstroming voor de afvoer van binnenlucht gaat vanuit een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte naar de voorziening voor luchtverversing.
3.
Bij het bepalen van de richting van een luchtstroming als bedoeld in het eerste en het tweede lid, blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.