Afdeling 3.14. Afvoer van rook
§ 3.14.1. Nieuwbouw
Artikel 3.91
1.
Een te bouwen bouwwerk waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
2.
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.91 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.91 geen voorschrift is aangewezen.
Artikel 3.92
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kooktoestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW buiten beschouwing.
Artikel 3.93
1.
Een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW heeft een zodanige capaciteit, dat de verbranding in de toestellen doeltreffend plaatsvindt. Een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van ten hoogste 130 kW heeft een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de totale normaalvolumestroom van de rook bij de nominale belasting van de verbrandingstoestellen die op die voorziening zijn aangewezen. De normaalvolumestroom van een open verbrandingstoestel wordt bepaald met formule 3.93.
2.
Onverminderd het eerste lid, heeft een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van niet meer dan 130 kW een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de volgens tabel 3.93 bepaalde normaalvolumestroom voor:
-
a.
een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 30 W per m² van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt stooktoestel als bedoeld in artikel 4.87,
-
b.
een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 20 W per m² van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt warmwatertoestel als bedoeld in artikel 4.95,
-
c.
een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 30 W per m² van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt stooktoestel dat is samengevoegd met een warmwatertoestel als bedoeld in artikel 4.96, en
-
d.
een verbrandingstoestel met open vuur met een nominale belasting van ten minste 15 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met vaste brandstof gestookte open haard met open vuur.
qvn = B x 0,27 x 10-3 x n' |
|
waarin: |
|
qvn |
is de normaalvolumestroom in m³/s; |
B |
is de nominale belasting van het toestel, in kW; |
n' |
is de «rekenwaarde verdunningsfactor van rook» zoals aangegeven in tabel 3.93. |
verbrandingstoestel |
rekenwaarde verdunningsfactor van rook (n') |
||
afvoer zonder ventilator |
afvoer met ventilator |
||
brandstof |
[-] |
[-] |
|
gesloten vuur, zonder ventilator, met trekonderbreker |
aardgas/butaan/propaan |
3,0 |
5,0 |
open vuur, zonder ventilator (blokkenvuurtoestel type II) |
aardgas |
12,5 |
12,5 |
gesloten vuur, zonder ventilator |
olie (HBO I) |
1,3 |
2,6 |
gesloten vuur, zonder ventilator |
kolen, hout |
2,0 |
4,0 |
open vuur, zonder ventilator |
vaste brandstof |
10,0 |
10,0 |
3.
In afwijking van het eerste lid, heeft een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor een open verbrandingstoestel met ventilator en een nominale belasting van ten hoogste 130 kW, een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit die gelijk is aan de door de toestelventilator opgewekte volumestroom.
4.
Een combinatie van een component voor afvoer van binnenlucht van een voorziening voor luchtverversing en een voorziening voor afvoer van rook van een verbrandingstoestel heeft een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit die gelijk is aan de hoogste waarde die geldt voor de component en de voorziening afzonderlijk.
5.
Een CLV-systeem heeft een volgens NEN 2757 bepaald positief drukverschil tussen het afvoerkanaal voor rook en het toevoerkanaal voor verbrandingslucht.
Artikel 3.94
1.
Een uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook wordt zodanig geplaatst, dat de volgens NEN 2757 bepaalde verdunningsfactor van de rook, ter plaatse van een op hetzelfde perceel als die voorziening gelegen instroomopening van:
-
a.
een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht, indien de toevoer van verbrandingslucht plaatsvindt via een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen, en
-
b.
een voorziening voor luchtverversing voor de toevoer van verse lucht naar een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen, niet groter is dan voor die afvoervoorziening is aangegeven in tabel 3.94. Daarbij blijven een bouwwerk en met een bouwwerk gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
afvoervoorziening voor |
toegestane verdunningsfactor |
rook afkomstig van een met gas gestookt toestel |
0,01 |
rook afkomstig van een met een andere brandstof gestookt toestel |
0,0015 |
2.
De uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook ligt, gemeten langszij aan een uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie, niet zijnde het dak, op een afstand van ten minste 1 m van de perceelsgrens. De afstand gemeten loodrecht op die uitwendige scheidingsconstructie is ten minste 2 m. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt de afstand gerekend tot het hart van die weg, dat water of dat groen.
3.
De onderzijde van de uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook, gelegen boven een constructieonderdeel of het aansluitende terrein, ligt, ter voorkoming van gehele of gedeeltelijke afsluiting van de opening door ophoping van vuil of sneeuw, ten minste 0,3 m boven de bovenzijde van dat constructie-onderdeel of dat terrein.
Artikel 3.95
De rook stroomt, bepaald volgens NEN 2757, vanaf de opstelplaats van een verbrandingstoestel naar de uitmonding van de voorziening voor de afvoer van rook. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en andere daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
Artikel 3.96
Een voorziening voor de afvoer van rook heeft, ter voorkoming van onaanvaardbare verspreiding van voor de gezondheid schadelijke of hinderlijke bestanddelen uit de rook door ondichtheden, een volgens NEN 2757 bepaalde doorlatendheid die niet groter is dan in tabel 3.96 is aangegeven.
voorziening voor de afvoer van rook |
toegestane doorlatendheid |
een overdrukvoorziening als bedoeld in NEN 2757 |
0,0056 x 10-3 m³/s per m² inwendig oppervlak van de voorziening, gemeten bij een drukverschil van 200 Pa |
een onderdrukvoorziening als bedoeld in NEN 2757 |
3 x 10-3 m³/s per m² inwendig oppervlak van de voorziening, gemeten bij een drukverschil van 40 Pa |
Artikel 3.97
Een voorziening voor de natuurlijke afvoer van rook als bedoeld in artikel 3.92, is, ter voorkoming van het terugstromen van rook, voorzien van een goed functionerende kap.
Artikel 3.98
Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk niet af van de artikelen 3.94 tot en met 3.96.
Artikel 3.99
Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijn de artikelen 3.94 tot en met 3.96 van toepassing.
§ 3.14.2. Bestaande bouw
Artikel 3.100
1.
Een bestaand bouwwerk waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
2.
Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.100 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.100 geen voorschrift is aangewezen.
Artikel 3.101
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kooktoestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten beschouwing.
Artikel 3.102
1.
Een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW, heeft een zodanige capaciteit, dat de verbranding in het toestel doeltreffend plaatsvindt. Een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van ten hoogste 130 kW heeft een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit, die niet kleiner is dan de totale normaalvolumestroom van de rook bij de nominale belasting van de verbrandingstoestellen die op die voorziening zijn aangewezen. De normaalvolumestroom van een open verbrandingstoestel wordt bepaald met formule 3.102.
qvn = B x 0,27 x 10-3 x n' |
|
waarin: |
|
qvn |
is de normaalvolumestroom in m³/s; |
B |
is de nominale belasting van het toestel, in kW; |
n' |
is de «rekenwaarde verdunningsfactor rook» zoals aangegeven in tabel 3.102. |
verbrandingstoestel |
rekenwaarde verdunningsfactor van rook (n') |
||
afvoer zonder ventilator |
afvoer met ventilator |
||
brandstof |
[-] |
[-] |
|
gesloten vuur, zonder ventilator, met trekonderbreker |
aardgas/butaan/propaan |
3,0 |
5,0 |
open vuur, zonder ventilator (blokkenvuurtoestel type II) |
aardgas |
12,5 |
12,5 |
gesloten vuur, zonder ventilator |
olie (HBO I) |
1,3 |
2,6 |
gesloten vuur, zonder ventilator |
kolen, hout |
2,0 |
4,0 |
open vuur, zonder ventilator |
vaste brandstof |
10,0 |
10,0 |
2.
In afwijking van het eerste lid, heeft een voorziening voor de afvoer van rook, als bedoeld in artikel 3.101, voor een open verbrandingstoestel met ventilator, met nominale belasting van ten hoogste 130 kW, een volgens NEN 2757 bepaalde afvoercapaciteit die gelijk is aan de door de toestelventilator opgewekte volumestroom.
3.
Een combinatie van een component voor de afvoer van binnenlucht van een voorziening voor luchtverversing en een voorziening voor de afvoer van rook van een verbrandingstoestel heeft een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit, die gelijk is aan de hoogste waarde die geldt voor de component en de voorziening afzonderlijk.
4.
Een CLV-systeem heeft een volgens NEN 2757 bepaald positief drukverschil tussen het afvoerkanaal voor rook en het toevoerkanaal voor verbrandingslucht.
Artikel 3.103
De afgevoerde rook stroomt, bepaald volgens NEN 2757, vanaf de opstelplaats van een verbrandingstoestel naar de uitmonding van de voorziening voor de afvoer van rook. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en andere daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
Artikel 3.104
Een overdrukvoorziening voor de afvoer van rook heeft, ter voorkoming van onaanvaardbare verspreiding van voor de gezondheid schadelijke of hinderlijke bestanddelen uit de rook door ondichtheden, een volgens NEN 2757 bepaalde toelaatbare rookdoorlatendheid bij een drukverschil van 200 Pa, van ten hoogste 0,0056*10-3 m³/s per m² inwendig oppervlak van de wand van de voorziening.
Artikel 3.105
Een voorziening voor de natuurlijke afvoer van rook, als bedoeld in artikel 3.101, is, ter voorkoming van het terugstromen van rook, voorzien van een goed functionerende kap.