Artikel 4.16.
Het eerste lid geeft de functionele eis voor de bereikbaarheid van gebruiksfuncties in te bouwen bouwwerken.
De in het tweede lid bedoelde tabel wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 4.17 geeft het maximale hoogteverschil aan tussen de vloer ter plaatse van een toegang van een woonfunctie of van een woongebouw en een gemeenschappelijke verkeersruimte of het aansluitende terrein (hoogteverschil), en |
2. | artikel 4.18 bepaalt of een woongebouw een opstelplaats voor een lift moet hebben en zo ja, met wat voor oppervlakte, en of een gebouw een hellingbaan moet hebben (voorziening), en |
3. | artikel 4.19 geeft aan dat bij het ontwerpen van een woongebouw rekening moet worden gehouden met een ruime opstelplaats voor een lift (voorziening opstelplaats). |
Voor de 'woonfunctie van een woonwagen', 'celfunctie niet bestemd voor dag- en nachtverblijf', lichte industriefunctie, 'overige gebruiksfunctie' en 'bouwwerk geen gebouw zijnde' wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Het derde lid verklaart dat de functionele eis op deze gebruiksfuncties niet van toepassing is.