Bouwbesluit Online 2012


1. Inleiding

Deze ministeriële regeling betreft een nadere uitwerking van het besluit van 14 september 2020 houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties. Aanleiding voor dit stelsel zijn de bevindingen en aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor veiligheid (OvV) over het gevaar van koolmonoxidevergiftiging door gasverbrandingsinstallaties. 1 Met het certificeringsstelsel wordt beoogd het aantal koolmonoxideongevallen te reduceren door de kwaliteit van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties te verbeteren. Op basis van het certificeringsstelsel mogen na het ingaan van de daarin opgenomen verbodsbepaling bepaalde werkzaamheden aan gebouwgebonden gasverbrandingsinstallaties alleen nog worden uitgevoerd door bedrijven die beschikken over een geldig certificaat. De reikwijdte van het verbod is bepaald in het Bouwbesluit 2012. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: Minister van BZK) wijst de certificerende instellingen aan die deze certificaten mogen afgeven en wijst ook de certificatieschema’s aan die hierbij van toepassing zijn. De verbodsbepaling geldt zowel voor het uitvoeren als laten uitvoeren van bepaalde werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties. Na inwerkingtreding van de verbodsbepaling is het dus ook voor eigenaren, gebruikers, beheerders en bewoners verboden om niet-gecertificeerde bedrijven opdracht te verstrekken om bepaalde werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties te laten verrichten.

Onderhavige ministeriële regeling en hiervoor genoemd besluit vormen de uitwerking van de (nieuwe) grondslagen in artikel 2, vierde lid, en 3, tweede lid, van de Woningwet, die in die wet zijn opgenomen met de Wet van 26 juni 2019 tot wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (Stb. 2019, 383). In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ten behoeve van de genoemde wijzigingswet zijn de overwegingen opgenomen die aan de basis liggen van het certificeringsstelsel voor gasverbrandingsinstallaties. 2 In die memorie van toelichting is ook ingegaan op de voorziene werking van het stelsel en de positie van de verschillende betrokken partijen. In het besluit (Stb. 2020. 348) zijn de reikwijdte van het stelsel, de accreditatie en aanwijzing van certificerende instellingen, de eisen aan certificatieschema’s, meldplicht en informatieverstrekking, de in het openbaar register op te nemen gegevens van aangewezen certificatieschema’s, certificerende instellingen en gecertificeerde bedrijven en de geldigheidsduur van certificaten na intrekking van de aanwijzing van een certificerende instelling uitgewerkt. In de nota van toelichting bij het besluit (Stb. 2020, 348) is een uitgebreide uiteenzetting van het stelsel opgenomen.

De beste manier om ongevallen met koolmonoxide te voorkomen is ervoor te zorgen dat de installaties die gebruikt worden veilig zijn. Het wettelijk certificeringsstelsel voorziet hierin. In haar rapport ‘Koolmonoxide Onderschat en Onbegrepen gevaar’, waarop het wettelijk certificeringsstelsel is gebaseerd, wijst de OvV ook op vrijwillige plaatsing van betrouwbare en effectieve koolmonoxidemelders en het stimuleren ervan in woningen en publieke gebouwen. Een koolmonoxidemelder kan immers vrijgekomen koolmonoxide detecteren. Een koolmonoxidemelder gaat echter pas af als er al koolmonoxide in de ruimte is vrijgekomen. Met het wettelijk certificeringsstelsel wordt er juist op ingezet die situatie te voorkomen. Koolmonoxidemelders kunnen daarom hooguit als een vrijwillige aanvulling op het wettelijk stelsel worden gezien. Klanten kunnen bijvoorbeeld de installateurs vragen of zij advies kunnen geven over de melders en over de werking en installatie ervan.

Onderhavige wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 betreft de nadere eisen die in het kader van het wettelijk stelsel ‘certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties’ worden gesteld. De volgende onderdelen zijn uitgewerkt:

  • Nadere eisen met betrekking tot de aanwijzing van certificerende instellingen en certificatieschema’s, waaronder ook de eisen die gesteld worden aan de vakbekwaamheid van de persoon die een installatie na verrichte werkzaamheden (opnieuw) in bedrijf stelt;
  • Nadere eisen aan de informatieverstrekking in het kader van dit wettelijk stelsel door de certificerende instelling aan de Minister van BZK;
  • De concentratie koolmonoxide (in ppm) in de opstellingsruimte van het toestel en in de verbrandingsgassen van het toestel is vastgesteld waarbij een installatie (opnieuw) in bedrijf mag worden gesteld. Ook is met deze wijziging de concentratie koolmonoxide (in ppm) vastgesteld waarbij de meldplicht van (bijna-)ongevallen van toepassing is.
  • Nadere eisen met betrekking tot de gegevens die in het openbaar register worden opgenomen;
  • Het in het kader van het stelsel te gebruiken beeldmerk is vastgesteld, inclusief de regels die aan het gebruik daarvan worden gesteld. Zo is het voor certificaathouders verplicht het beeldmerk te voeren op alle uitingen die met werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties te maken hebben.

1 https://www.onderzoeksraad.nl/uploads/phase-docs/1079/b4a6d08bb6f4rapport-koolmonoxide-nl-interactief.pdf.

2 Kamerstukken II 2017/18, 35 022, nr. 3.

1.1Aanwijzing van certificerende instellingen

Om door de Minister van BZK te kunnen worden aangewezen voor het afgeven van certificaten aan installateurs die werkzaamheden uitvoeren aan gasverbrandingsinstallaties dient een certificerende instelling te zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie (hierna: RvA). Dit is bepaald in artikel 1.36, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012. Bij het verzoek om aanwijzing door de Minister van BZK dient de certificerende instelling, naast vestigingsplaats, het nummer van registratie bij de Kamer van Koophandel en de in artikel 1.36, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012 genoemde gegevens en bescheiden, een bewijs over te leggen waaruit blijkt dat de instelling door de RvA geaccrediteerd is om een in het kader van dit wettelijk stelsel door de Minister van BZK aangewezen certificatieschema uit te voeren.

1.2Certificatieschema’s

In artikel 1.37 van het Bouwbesluit 2012 zijn eisen gesteld aan certificatieschema’s. Het betreft hier eisen met betrekking tot de werkwijze van certificerende instellingen en eisen aan de werkzaamheden door en vakbekwaamheid van de installateur. Op grond van artikel 1.37, vijfde lid, van het Bouwbesluit 2012 kunnen voor certificatieschema’s bij ministeriële regeling nadere regels gesteld worden. Deze nadere regels betreffen ten eerste het type gasverbrandingsinstallatie waarvoor het certificatieschema is bedoeld. Hiermee biedt het wettelijk stelsel de mogelijkheid voor specifieke (maatwerk)regelingen. De werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd kunnen immers per type installatie en per onderdeel van die installatie verschillen. Zo zullen de werkzaamheden die aan een cv-ketel moeten worden verricht anders zijn dan de werkzaamheden die aan een gashaard moeten worden verricht. Ook voor het plaatsen van nieuwe installaties en (regulier) onderhoud kan er verschil in certificatie schema’s zijn, evenals voor de verschillende typen bedrijven die in deze branche werkzaam zijn. Dit neemt niet weg dat alle aangewezen certificatieschema’s ten minste moeten voldoen aan de minimumeisen die het wettelijk stelsel stelt. Een installateur die zich wil laten certificeren zal het schema kiezen dat het beste past bij de werkzaamheden die hij uitvoert. Daarvoor is het belangrijk dat direct duidelijk is waarop een schema van toepassing is.

Het wettelijk stelsel voorziet erin dat een installatie na uitgevoerde werkzaamheden zo min mogelijk risico’s geeft op incidenten met koolmonoxide. Om deze veiligheid goed te borgen dient een installatie na uitgevoerde werkzaamheden door een daarvoor voldoende vakbekwaam persoon te worden gecontroleerd en in bedrijf te worden gesteld. Deze persoon werkt onder het certificaat van het gecertificeerde bedrijf. De inbedrijfstelling, inclusief de daaraan verbonden aantoonbare vakbekwaamheid van degene die de inbedrijfstelling uitvoert, is daarom onderdeel van een certificatieschema. Alleen voor werkzaamheden aan rookgasafvoeren of verbrandingsluchttoevoervoorzieningen is in artikel 1.37, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 een uitzondering opgenomen omdat het hier zeer specialistische werkzaamheden betreft die niet door elk bedrijf kunnen worden uitgevoerd. Deze uitzondering maakt het mogelijk dat er een certificatieschema voor rookgasafvoeren of verbrandingsluchttoevoervoorzieningen komt, zonder dat daarin de inbedrijfsstelling van de installatie is opgenomen. Voor bedrijven die voor een dergelijk schema worden gecertificeerd geldt dan wel dat deze bedrijven zelf niet de inbedrijfsstelling mogen verrichten. Het stelsel biedt gecertificeerde installatiebedrijven de mogelijkheid om voor werkzaamheden aan rookgasafvoeren en verbrandingsluchttoevoer voorzieningen een daarvoor gespecialiseerd bedrijf in te schakelen.

Om de veiligheid van een gasverbrandingsinstallatie op het gebied van koolmonoxide op locatie goed te kunnen beoordelen is het belangrijk dat een installateur zowel voorafgaand als na uitgevoerde werkzaamheden meet of er koolmonoxide vrijkomt in de opstellingsruimte van het toestel. Bij een meting vooraf kan bij een gevaarlijke situatie direct worden gealarmeerd en bij de meting achteraf kan worden gecontroleerd of de installatie veilig is om te gebruiken. Ook dient bij de werkzaamheden de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel te worden gemeten en gecontroleerd.

Een certificatieschema wordt op verzoek van een schemabeheerder aangewezen als het voldoet aan de wettelijk gestelde minimumeisen. Het staat schemabeheerders echter vrij om in het schema aanvullende eisen op te nemen. Hierbij kan gedacht worden aan aanvullende vakbekwaamheidseisen voor specifieke werkzaamheden, waar het stelsel de vakbekwaamheidseisen beperkt tot de inbedrijfstelling. In een schema kunnen ook eisen met betrekking tot aanvullende werkzaamheden worden opgenomen die geen verband houden met risico’s op koolmonoxide, maar waarvan de schemabeheerder het wel belangrijk vindt daar eisen aan te stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van de brandveiligheid, de aanleg van gasleidingen of het waterzijdig inregelen van cv-installaties. Het wettelijk stelsel sluit de mogelijkheid voor aanvullende eisen niet uit, maar omdat die extra onderdelen en werkzaam heden geen risico vormen voor incidenten met koolmonoxide vallen die niet onder de wettelijke verplichting tot certificering. Voor de beoordeling van certificatieschema’s en goed inzicht hierin bij installateurs die zich willen laten certificeren, is het belangrijk dat het certificatieschema duidelijk onderscheid maakt tussen de vereisten naar aanleiding van het wettelijk stelsel en vanuit de sector gestelde aanvullende (private) eisen.

1.3Vakbekwaamheid inbedrijfsstelling

Om de veiligheid van de installatie te borgen is gekozen voor een stelsel van procescertificering waarbij de installatie na uitgevoerde werkzaamheden door een daarvoor gekwalificeerd medewerker van of namens het installatiebedrijf wordt gecontroleerd en vrijgegeven voor gebruik. Deze gekwalificeerde medewerker moet de vereiste metingen en controles uit kunnen voeren en de resultaten daarvan kunnen beoordelen. Voor het kunnen uitvoeren van de metingen en controles aan de installatie dient de desbetreffende medewerker in elk geval te weten welke metingen en controles hij dient uit te voeren. In onderhavige ministeriële regeling zijn hieraan eisen gesteld, alsmede aan de hiervoor vereiste kennis en vaardigheden van de hiervoor gekwalificeerde medewerker. Een vakbekwaam persoon dient verder op grond van deze regeling aantoonbaar in staat te zijn de ventilatievoorziening in de opstelruimte te beoordelen. Onder andere de normen NEN 1087 en NEN 8087 en enkele relevante praktijkrichtlijnen geven hier informatie over. Ook dient een vakbekwaam persoon de rookgasafvoerkanalen en leidingen te beoordelen en te beproeven, bijvoorbeeld op grond van de normen NEN 2757 en NEN 8757.

Door de branche zijn instrumenten beschikbaar gesteld om de vereiste vakbekwaamheid en competenties te toetsen en te behalen. Deze instrumenten zijn voor alle bedrijven en vakmensen beschikbaar. Door de vakbekwaamheidseisen te beperken tot de inbedrijfsstelling blijft het na inwerkingtreding van het stelsel ook voor bijvoorbeeld leerling monteurs en minder gekwalificeerde vaklieden mogelijk om werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties uit te voeren.

1.4Eisen aan informatieverstrekking door de certificerende instelling aan de Minister

In aanvulling op artikel 1.39, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012 is in onderhavige ministeriële regeling bepaald dat de certificerende instelling het verslag van de in het voorafgaande kalenderjaar uitgevoerde werkzaamheden, de rechtmatigheid en doeltreffendheid van die werkzaamheden en de meldingen van (bijna-)ongevallen jaarlijks voor 1 maart aan de Minister van BZK stuurt. In dit verslag wordt op grond van de regeling door de certificerende instelling daarnaast ingegaan op de uitgevoerde controles, de afgegeven, ingetrokken en geschorste certificaten, en de door de certificerende instelling ontvangen klachten, bezwaren en beroepen. Ook wordt ingegaan op veranderingen en knelpunten die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan. Deze informatie heeft de Minister van BZK nodig om de werking van het certificeringsstelsel te monitoren. Ook kan deze informatie gebruikt worden voor het toezicht op het stelsel. Dit toezicht is onder andere geconcretiseerd in de bevoegdheid van de Minister van BZK om certificerende instellingen aan te wijzen en om die aanwijzingen te schorsen of in te trekken wanneer de certificerende instelling zich niet houdt aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de aanwijzing of aan de regels zoals opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de Regeling bouwbesluit 2012 middels de onderhavige ministeriële regeling.

In het verslag dat de certificerende instelling jaarlijks aan de Minister stuurt doet de certificerende instelling ook verslag van het aantal meldingen van (bijna-)ongevallen en de maatregelen die daarbij zijn getroffen om het gevaar weg te nemen. Dit is bepaald in artikel 1.39, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012. In de onderhavige regeling is aanvullend hierop bepaald dat over elke melding de gemeten concentratie koolmonoxide en een beschrijving van de ruimte waar deze is gemeten wordt gemeld. Hiermee wordt een betrouwbaar beeld verkregen van het aantal (bijna-)ongevallen en het effect van het wettelijk stelsel. De Minister informeert de Tweede Kamer over het aantal (bijna-)ongevallen en hoe daarmee is omgegaan. Uiteraard wordt daarbij gehandeld binnen de kaders van de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

1.5Meldplicht (bijna-)ongevallen

In artikel 1.38 van het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld vanaf welke concentratie koolmonoxide in een ruimte waarin zich personen kunnen bevinden sprake is van een verhoogde concentratie waarover terstond melding dient te worden gemaakt aan de bewoner of gebruiker en eigenaar van het gebouw, het bevoegd gezag en de certificerende instelling. Voor het vaststellen van de waarde is een analyse gemaakt van de waarden zoals in regelgeving en literatuur genoemd en in de praktijk toegepast. Het betreft hier de NEN 8025 van het Nederlands Normalisatie Instituut, de Europese richtlijn voor werknemers (2017/164), de Arbeidsomstandighedenregeling 3 , en waarden zoals genoemd en gehanteerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) 4 , de World Health Organisation (hierna: WHO) 5 en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) 6. NEN spreekt bij een gemeten waarde van 25 ppm over een verhoogde concentratie waarbij ernstig bezwaar bestaat tegen het in bedrijf stellen van een installatie dan wel waarbij een installatie buiten werking zou moeten worden gesteld. Ook de GGD en het RIVM geven aan dat bij een waarde van 25 ppm sprake is van een risicosituatie en dat snel ingrijpen noodzakelijk is. De WHO gaat uit van 26 ppm. In genoemde Europese richtlijn voor werknemers en de Arbeidsomstandighedenregeling ligt deze waarde lager. Daarin wordt uitgegaan van 20 ppm. Om de veiligheid van consumenten en andere gebruikers zo goed mogelijk te borgen is in onderhavige regeling aangesloten bij de concentratie van 20 ppm zoals gehanteerd in de Europese richtlijn voor werknemers (2017/164) en in de Arbeidsomstandighedenregeling.

Afbeelding

3 Implementatie van Richtlijn (EU) 2017/164.

4 Rapport 609300009/2009 met verwijzing naar waarden WHO en Gezondheidsraad.

5 Zie advies Gezondheidsraad ‘Gezondheidsrisico’s door lage concentraties koolmonoxide’ d.d. 10 juli 2019.

6 GGD-richtlijn medische milieukunde: koolmonoxide in woon- en verblijfsruimten (RIVM rapport 609330006/2008).

1.6Vaststellen waarde in bedrijf stellen

Op grond van artikel 1.37, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012 kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over de inhoud van certificatieschema’s. Het betreft hier onder andere regels met betrekking tot de maximale hoeveelheid koolmonoxide die na uitgevoerde werkzaamheden in de opstellingsruimte van het toestel aanwezig mag zijn en regels met betrekking tot de concentratie koolmonoxide die in de verbrandingsgassen van het toestel aanwezig mag zijn

1.6.1.Maximale concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel

De Minister van BZK heeft de Tweede Kamer op 3 december 2019 7, in reactie op het advies van de Gezondheidsraad ‘Gezondheidsrisico’s door lage concentraties koolmonoxide’ van 10 juli 2019, aangegeven ook eisen te stellen aan de maximale hoeveelheid koolmonoxide die na uitgevoerde werkzaamheden in de opstellingsruimte van het toestel vrij mag komen en daarbij ook de advieswaar den van de WHO te zullen betrekken. De WHO geeft aan dat er al gezondheidsrisico’s ontstaan bij een concentratie koolmonoxide van 6 ppm (voor de duur van 24 uur). De in de praktijk bij de inspectie van technische installaties in woningen toegepaste norm NEN 8025 gaat uit van een waarde van 5 ppm. Voor de vaststelling van de waarde waarbij een installateur een gasverbrandingsinstallatie na uitgevoerde werkzaamheden (opnieuw) in bedrijf mag stellen is in de onderhavige regeling aangesloten bij de door NEN gehanteerde waarde van 5 ppm. Bij een waarde van 5 ppm en hoger mag de installateur de installatie niet in bedrijf stellen.

Afbeelding

7 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/12/03/kamerbrief-inzake-advies- gezondheidsraad-gezondheidsrisicos-door-lage-concentraties-koolmonoxide.

1.6.2.Maximale concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel

Vanuit de sector is aangegeven dat behalve de hoeveelheid koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel ook de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel een belangrijke en betrouwbare indicatie is voor de veilige werking van het toestel. Meting van de hoeveelheid koolmonoxide in de verbrandingsgassen vindt plaats in de verbrandingsgasafvoer en in geval van open toestellen zonder afvoer direct boven het toestel. Voor het bepalen van de kritische concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel is aangesloten bij de typen toestellen en waarden die hiervoor in de norm NEN 8025 zijn opgenomen. Deze zijn ontleend aan NEN-EN 1749.

Onderstaande tabel is ter informatie overgenomen uit NEN 8025

Afbeelding

1.7Verenigingen van Eigenaren

Woningen in appartementencomplexen of flatgebouwen met meerdere eigenaren zijn vaak voorzien van een gemeenschappelijke rookgasafvoer waarop per appartement een cv-ketel of andere gasverbrandingstoestel is aangesloten. De gemeenschappelijke rookgasafvoer is dan gemeenschappelijk eigendom van de eigenaren en het individuele gasverbrandingstoestel is in eigendom bij de individuele VvE-leden zelf. Dit ’gescheiden’ eigendom vraagt extra aandacht van de individuele eigenaren en de VvE bij opdrachten aan installateurs voor het plaatsen en onderhouden van gasverbrandingsinstallaties en afstemming hierover in de VvE. Om het bewustzijn hierover binnen de VvE te vergroten is door het Ministerie van BZK voor eigenaar-bewoners van appartementen een infoblad opgesteld en voor VvE-besturen, VvE-beheerders en woningverhuurders een uitgebreidere handreiking. 8

8 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2017/02/02/handreiking-en-infoblad-gemeenschappelijke-rookgasafvoeren.

1.8Openbaar register

In artikel 1.40 van het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die in het openbaar register worden opgenomen. Op grond van voornoemd artikel bevat het register de aangewezen certificerende instellingen en certificatieschema’s en informatie over certificaathouders. De informatie over de aangewezen certificerende instellingen is van belang zodat het voor (installatie)bedrijven duidelijk is bij welke certificerende instelling zij een certificaat kunnen aanvragen. De informatie over gecertificeerde (installatie)bedrijven is voor particulieren, bedrijven en overheden van belang om snel en eenvoudig te kunnen vaststellen welke bedrijven beschikken over een geldig certificaat om werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties uit te voeren. In het register zullen alleen de noodzakelijke gegevens worden opgenomen. Van gecertificeerde bedrijven wordt geregistreerd voor welk certificatieschema en welke werkzaamheden ze zijn gecertificeerd, onder welk nummer het bedrijf is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en wanneer het certificaat is verleend, ingetrokken of geschorst. Ook de geldigheidsduur van het certificaat wordt opgenomen. In het geval van schorsing wordt ook de termijn van schorsing opgenomen. Op basis van vrijwilligheid kan ook de vestigingsplaats worden opgenomen.

1.9Beeldmerk

In artikel 1.41 van het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat gecertificeerde bedrijven verplicht zijn een bij ministeriële regeling vastgesteld beeldmerk te voeren en dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over het gebruik van het beeldmerk. Het voor het wettelijk stelsel in afstemming met de sector ontwikkelde beeldmerk betreft een doorontwikkeling van het beeldmerk zoals dat eerder door de sector voor OK CV is ontwikkeld. Omwille van de herkenbaarheid in de markt moeten alle in het kader van het wettelijk stelsel gecertificeerde bedrijven dit beeldmerk voeren. Met dit beeldmerk kunnen zij zich als gecertificeerd bedrijf legitimeren bij hun klanten. Dit beeldmerk dient door deze bedrijven op alle uitingen van het bedrijf die betrekking hebben op werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties te worden gevoerd, zoals op briefpapier, offertes, website, de bedrijfswagen en andere vormen waarmee het bedrijf zich als in het kader van dit wettelijk stelsel gecertificeerd bedrijf legitimeert.

De Staat kan, als merkhouder, optreden tegen misbruik van het beeldmerk, bijvoorbeeld wanneer een niet gecertificeerd bedrijf het beeldmerk voert.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties