Artikel 2.16
1.
Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.15, heeft een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste de in tabel 2.14 aangegeven waarde.
2.
Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.15, heeft, in afwijking van het eerste lid, een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 1,2 m indien de vloer hoger ligt dan 13 m boven een aangrenzende vloer of boven het aansluitende terrein of het aansluitend water.
3.
Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.15, heeft, in afwijking van het eerste en tweede lid, ter plaatse van een al dan niet beweegbaar raam een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,85 m.
4.
In afwijking van het eerste lid, heeft een vloerafscheiding een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,7 m, indien de som van die hoogte en de breedte van een horizontaal vlak op die hoogte, ten minste 1,1 m is.