Artikel 2.31
1.
Een trap als bedoeld in artikel 2.24, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan 2:3 heeft aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,8 m en niet meer dan 1 m.
2.
In afwijking van het eerste lid, geldt dit voorschrift alleen voor een trap waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 m.
Uw gekozen filters: