2.1.6. Ontheffing van een voorschrift
In het onderhavige besluit is niet voorzien in de mogelijkheid dat burgemeester en wethouders bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning voor het bouwen van een nieuw bouwwerk ontheffing kunnen verlenen van de prestatie-eisen. Het zou immers een aantasting betekenen van de geloofwaardigheid van de voor de nieuwbouw geldende eisen die als minimum eisen zijn aangemerkt.
Op grond van de omschrijving van het begrip "bouwen" in artikel 1 van de Woningwet, is het geheel of gedeeltelijk veranderen, vernieuwen of vergroten van een bouwwerk aan te merken als bouwen, zodat bij het verbouwen of renoveren in beginsel de nieuwbouwvoorschriften van toepassing zijn. Het toepassen van die nieuwbouwvoorschriften bij het verbouwen of renoveren is evenwel, technisch gezien, niet altijd mogelijk en staat bovendien, financieel gezien, niet altijd in redelijke verhouding tot het resultaat daarvan. Om die redenen is in paragraaf 1.5 van dit besluit voorzien in het voorschrift dat in geval van verbouw of renovatie burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van de nieuwbouwvoorschriften tot het niveau van de ingevolge dit besluit voor de bestaande bouw geldende voorschriften. Wanneer er evenwel ten aanzien van een bepaald onderwerp wèl een nieuwbouwvoorschrift bestaat, maar geen voorschrift voor de bestaande bouw, dan biedt de hiervoor bedoelde ontheffingsbepaling geen soelaas. Artikel 6 van de Woningwet bepaalt immers dat bij een voorschrift moet worden aangegeven tot welk niveau burgemeester en wethouders ontheffing mogen verlenen. De bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing is nooit bedoeld om volledige ontheffing te verlenen. Zou dat het geval zijn geweest, dan zou de rechtvaardiging van een dergelijk voorschrift op zijn minst twijfelachtig zijn. Burgemeester en wethouders kunnen in een dergelijk geval bij verbouw of renovatie dus geen ontheffing verlenen, omdat het niveau waartoe zij ontheffing kunnen geven, ontbreekt. Het verlenen van ontheffing zou in een dergelijk geval nu juist wel noodzakelijk of gewenst kunnen zijn. Gelet hierop is voor dergelijke gevallen in paragraaf 1.5 van dit besluit voorzien in specifieke ontheffingen. In dit verband valt bijvoorbeeld te denken aan de voor de nieuwbouw geldende voorschriften met betrekking tot de geluidwering. Het opnemen van dergelijke voorschriften voor de bestaande bouw zou, gelet op het feit dat die voorschriften in het verleden niet hebben gegolden, te ver gaan. Bovendien zou, wanneer toch een voorschrift voor de bestaande bouw zou zijn gegeven, het niveau daarvan zodanig laag moeten zijn dat het voorschrift, feitelijk gezien, inhoudsloos is.
Tenslotte is in paragraaf 1.5 nog een bijzondere ontheffing opgenomen. Deze bepaling maakt het mogelijk dat in die gevallen waarin noch een eis voor de bestaande bouw is gegeven, waardoor er geen ontheffingsniveau geldt, noch een specifieke ontheffing is gegeven, toch tot een bepaald niveau ontheffing kan worden verleend. Dit niveau is het rechtens verkregen niveau, te weten: het niveau waarvoor destijds bouwvergunning is verleend.
Van bepaalde voorschriften mag echter bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bestaand bouwwerk geen ontheffing worden verleend. Het gaat daarbij om bepaalde voorschriften met betrekking tot de aspecten veiligheid, gezondheid. Voor de energiezuinigheidseisen geldt een bijzondere regeling. Deze komt er op neer dat voor het geheel vernieuwen of veranderen van een (verwarmd) gebouw geen ontheffing kan worden verleend van de voor het desbetreffende gebouw geldende eisen inzake energiezuinigheid, waaronder begrepen de energieprestatiecoëfficiënt. Verder zou voor het gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of het vergroten van een verwarmd gebouw dat, voor zover het om een bestaand gebouw gaat dat is gebouwd vóór de inwerkingtreding van het Besluit tot wijziging van het Bouwbesluit inzake energieprestatie, de ontheffingsregeling moeten gelden zoals die voor dat tijdstip gold. Voor verwarmde gebouwen die na dat tijdstip zijn gebouwd en weer worden verbouwd, zouden de nieuwbouw-eisen van het wijzigingsbesluit, waaronder begrepen de energieprestatiecoëfficiënt, van toepassing moeten blijven. Immers, artikel 4 van de Woningwet verzet zich hier niet tegen, omdat er immers een rechtens verkregen niveau is en er door de verbouwingen een vanuit de optiek van energiezuinigheid geen slechtere situatie zou mogen ontstaan. In afdeling 5.1 is abusievelijk is een absolute ontheffing voor die gevallen voorzien. Voor de toegankelijkheidseisen voor gebouwen geldt evenzo een bijzondere regeling. Deze komt er op neer dat voor het geheel vernieuwen of veranderen van een gebouw geen ontheffing kan worden verleend van de voor het desbetreffende gebouw geldende eisen inzake toegankelijkheid. Verder geldt voor het gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of het vergroten van een gebouw dat, voor zover het om een bestaand gebouw gaat dat is gebouwd vóór de inwerkingtreding van het Besluit tot wijziging van het Bouwbesluit inzake toegankelijkheid van gebouwen, de ontheffingsregeling geldt zoals die voor dat tijdstip gold. Voor gebouwen die na dat tijdstip zijn gebouwd en weer worden verbouwd, blijven de nieuwbouw-eisen van het wijzigingsbesluit van toepassing. Een bijzondere regeling geldt evenzeer voor de geluidwering. Het verlangen van het nieuwbouwniveau bij het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen wordt in algemene zin niet als redelijk beschouwd. Derhalve is voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen een specifiek ontheffingsniveau gegeven in de paragrafen 3.1 tot en met 3.5. Voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in de omgeving van binnenlandse luchtvaartterreinen is echter een afwijkend specifiek ontheffingsniveau opgenomen. Dit ontheffingsniveau sluit aan bij het niveau, zoals neergelegd in de RGV'97. Bij dit niveau is evenwel rekening gehouden met de systematiek van het Bouwbesluit 2003 met betrekking tot het onderscheid tussen een verblijfsgebied en een verblijfsruimte. Het gaat bij het specifieke ontheffingsniveau immers om een geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte, terwijl het in paragraaf 3.1 primair gaat om de karakteristieke geluidwering van een verblijfsgebied respectievelijk verblijfsruimte. Dit laatste heeft op grond van het gestelde in artikel 25, vijfde lid, van de Luchtvaartwet regeling gekregen met de bijbehorende grenswaarde, vastgelegd in artikel 25, vierde lid, van die wet.