2.1.8. Voorschriften bij ministeriële regeling
In het onderhavige besluit is de mate waarin bij ministeriële regeling inhoudelijke voorschriften kunnen worden gegeven, zoveel mogelijk beperkt. Voor te bouwen gebruiksfuncties betreft dit de mogelijkheid tot het geven van voorschriften omtrent de toepassing van materialen waaruit stoffen kunnen vrijkomen of waaruit ioniserende stralen kunnen ontstaan die voor de gezondheid van de mens schadelijk of hinderlijk zijn. Deze voorschriften zijn opgenomen in de Regeling Bouwbesluit 2003. Verder kunnen er bij ministeriële regeling voorschriften worden gegeven omtrent de wering van uit de grond afkomstige schadelijke stoffen of straling. De reden voor eerstgenoemde mogelijkheid tot subdelegatie is dat op die wijze bij eventuele calamiteiten snel en doeltreffend kan worden ingegrepen, zoals in het verleden het geval is geweest bij de toepassing van spaanplaat waaruit een onaanvaardbare mate van formaldehyde vrijkwam. Wat de uit de grond afkomstige schadelijke stoffen of straling betreft, is inmiddels in EU-verband vastgesteld dat schadelijk radon zonder deugdelijke afscherming in een gebouw kan binnendringen. Er zijn evenwel nog geen eisen geformuleerd met het oog op de wering van dat radon. Daarnaar vindt zowel in EU-verband als landelijk nog onderzoek plaats. Tevens voorzien de voorschriften van het besluit in de verplichting bij ministeriële regeling een nadere uitwerking te geven aan twee brandveiligheidsaspecten. Het gaat hierbij om de aanduiding van bij brand gevaar opleverende stoffen en om voorschriften omtrent de doorstroom- en opvangcapaciteit van vluchtroutes. De reden voor deze subdelegatie is onder meer dat de te geven voorschriften te gedetailleerd van aard zijn om in het Bouwbesluit 2003 zelf te geven.
Bij de voorschriften voor de bestaande bouw is, in tegenstelling tot bij de nieuwbouwvoorschriften, niet overal verwezen naar normbladen. Reden hiervoor is dat de desbetreffende normbladen niet of onvoldoende zijn toegesneden op de bestaande bouw. In dergelijke gevallen is verwezen naar bij ministeriële regeling gegeven voorschriften, waarin zowel het niveau van de eisen als de methode waarmee kan worden nagegaan of aan de eisen is voldaan, is vastgelegd. Uit het oogpunt van terughoudendheid met regelgeving zijn de mogelijkheden tot subdelegatie voor de bestaande bouw evenwel zoveel mogelijk beperkt. Wat de voor de bestaande bouw bij ministeriële regeling gestelde eisen betreft, is rekening gehouden met een natuurlijke vermindering van de kwaliteit van materialen en constructies. Daarbij is in beginsel uitgegaan van de desbetreffende normbladen voor de nieuwbouw, waarbij rekening is gehouden met het hiervoor gestelde. Wat de nutsvoorschriften betreft, zijn voor de voorschriften voor de bestaande bouw verwijzingen gepleegd naar inhet verleden gepubliceerde normbladen.
Tot slot biedt het onderhavige besluit de mogelijkheid bij ministeriële regeling voorschriften te geven omtrent het gebruik van de in de richtlijn bouwproducten genoemde CE-markering en omtrent hetgeen overigens met het oog op de implementatie van die richtlijn regeling behoeft. De te geven voorschriften omtrent het gebruik van de CE-markering zijn van zodanig gedetailleerde en technische aard dat deze zich niet goed lenen voor regelgeving door middel van een algemene maatregel van bestuur. Door middel van de tweede delegatiemogelijkheid kan, zo nodig, snel en doeltreffend worden ingespeeld op thans niet te voorziene ontwikkelingen met betrekking tot de nadere uitwerking en toepassing van de richtlijn bouwproducten.
Bij wijziging van het Bouwbesluit 2003 (Stb. 2006, 148) is geregeld dat in de Regeling Bouwbesluit 2003 de implementatie van de richtlijn tunnelveiligheid (2004/54/EG) nader gestalte heeft gekregen.