Artikel 4.62.
Het eerste lid geeft de functionele eis voor stallingsruimten voor fietsen.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die ten dele prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 4.63 bepaalt in welke situatie een stallingsruimte aanwezig moet zijn en welke afmetingen deze moet hebben (aanwezigheid en afmetingen), en |
2. | artikel 4.64 bevat eisen omtrent de ligging en bereikbaarheid van een stallingsruimte (ligging). |
Voor de woonfunctie, ‘lichte industriefunctie’, ‘logiesfunctie’, ‘andere overige gebruiksfunctie’ en ‘bouwwerk, geen gebouw zijnde’ wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Het derde lid bepaalt dat de functionele eis op deze gebruiksfuncties niet van toepassing is.
De voorschriften voor een onderwijsfunctie zijn mede ontleend aan artikel 5, twaalfde lid, van het voormalige Bouwbesluit WBO en aan artikel 5, tiende lid, van het voormalige Bouwbesluit ISOVSO.
De voorschriften voor een sportfunctie is mede ontleend aan artikel 14, zesde lid, van zowel het voormalige Bouwbesluit WBO als het voormalige Bouwbesluit ISOVSO.
De voorschriften met betrekking tot fietsenstallingen zijn in het Bouwbesluit 2003 opgenomen ter nadere uitwerking van het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer (Kamerstukken II, 1989/90, 20 922, nr. 16). Het beleid is er op gericht het gebruik van de fiets naar het werk te stimuleren teneinde de automobiliteit terug te dringen. Om deze reden moet er vooral bij kantoren, fabrieken en werkplaatsen voldoende stallingruimte voor fietsen aanwezig zijn. Gelet op het kabinetsbeleid de automobiliteit terug te dringen, mag worden aangenomen dat naast een toename van het gebruik van het openbaar vervoer, ook het gebruik van de fiets zal toenemen. In verband met dit laatste, zal de behoefte aan fietsenstallingen toenemen. Daarom moeten bij gebouwen op grond van deze paragraaf voldoende doeltreffende stallingsmogelijkheden voor fietsen aanwezig zijn, waarvan de omvang is gerelateerd aan de gebruiksoppervlakte van het gebouw.