Artikel 2.30
gebruiksfunctie
|
leden van toepassing
|
grenswaarden
|
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
artikel
|
|||||||||
lid
|
|||||||||
1
|
Woonfunctie
|
[m]
|
|||||||
a
|
woonfunctie van een woonwagen
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|
b
|
woonfunctie gelegen in een woongebouw
|
–
|
–
|
0,5
|
|||||
c
|
andere woonfunctie
|
–
|
–
|
0,5
|
|||||
bij bezettingsgraadklasse
|
|||||||||
2
|
Bijeenkomstfunctie
|
||||||||
a
|
bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport
|
–
|
–
|
0,5
|
|||||
b
|
bijeenkomstfunctie voor kinderopvang van kinderen jonger dan 4 jaar
|
–
|
–
|
–
|
0,1
|
||||
c
|
andere bijeenkomstfunctie voor kinderopvang
|
–
|
–
|
0,2
|
|||||
d
|
andere bijeenkomstfunctie
|
–
|
0,5
|
||||||
3
|
Celfunctie
|
–
|
–
|
||||||
1 verblijfsgebied waarin een bezoekruimte of een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte ligt
|
0,3
|
||||||||
2 ander verblijfsgebied
|
0,3
|
||||||||
4
|
Gezondheidszorgfunctie
|
–
|
–
|
||||||
|
1
verblijfsgebied voor bezoekers
|
0,5
|
|||||||
|
2
ander verblijfsgebied
|
0,5
|
|||||||
5
|
Industriefunctie
|
||||||||
a
|
lichte
industriefunctie
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
||
b
|
andere
industriefunctie
|
–
|
–
|
0,5
|
|||||
6
|
Kantoorfunctie
|
–
|
–
|
0,5
|
|||||
7
|
Logiesfunctie
|
–
|
–
|
0,5
|
|||||
8
|
Onderwijsfunctie
|
||||||||
a
|
onderwijsfunctie
voor het basis- of speciaalonderwijs
|
–
|
–
|
0,2
|
|||||
b
|
andere
onderwijsfunctie
|
–
|
–
|
0,5
|
|||||
9
|
Sportfunctie
|
–
|
–
|
0,5
|
|||||
10
|
Winkelfunctie
|
–
|
–
|
0,5
|
|||||
11
|
Overige
gebruiksfunctie
|
||||||||
a
|
overige
gebruiksfunctie voor het personenvervoer, met een gebruiksoppervlakte
van meer dan 50 m2.
|
–
|
–
|
0,5
|
|||||
b
|
overige
gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoertuigen
|
–
|
–
|
0,5
|
|||||
c
|
andere
overige gebruiksfunctie
|
–
|
–
|
0,5
|
|||||
12
|
Bouwwerk
geen gebouw zijnde
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
−
|
1.
Een trap als bedoeld in artikel 2.24, heeft, voorzover een zijkant van een tredevlak meer dan 1 m boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een niet beweegbare afscheiding. De boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,8 m. Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.
Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan de in tabel 2.27 aangegeven grenswaarde.
3.
Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
4.
Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven een tredevlak.
5.
In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, onverminderd het tweede lid, tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
6.
In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven een tredevlak.