Afdeling 2.12. Beperking van ontwikkeling van brand
§ 2.12.1.Nieuwbouw
Artikel 2.91.
Het eerste lid geeft de functionele eis voor de beperking van ontwikkeling van brand.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. Voor de uitleg van het begrip “bijdrage tot brandvoortplanting”wordt verwezen naar de uitleg bij de begripsomschrijving in artikel 1.1, tweede lid. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 2.92 bepaalt dat de niet naar de buitenlucht toegekeerde zijden van een constructie-onderdeeleen bijdrage tot brandvoortplanting moeten hebben die ten minste voldoet aan een aangegeven klasse (binnenoppervlak); |
2. | artikel 2.93 bepaalt dat denaar de buitenlucht toegekeerde zijden van een constructie-onderdeel een bijdrage tot brandvoortplanting moeten hebben die ten minste voldoet aan een aangegeven klasse (buitenoppervlak); |
3. | artikel 2.94 bepaalt dat een vloer, hellingbaan of traptrede een bijdrage tot brandvoortplanting moet hebben die ten minste voldoet aan een aangegeven klasse (beloopbaar vlak); |
4. | artikel 2.95 bepaalt dat de voorgaande voorschriften niet van toepassing zijn op een fractie van de oppervlakte van de betrokken constructie-onderdelen (vrijgesteld); |
5. | artikel 2.96 geeft aan van welke voorschriften burgemeester en wethouders geen ontheffing kunnen verlenen (verbouw), en |
6. | artikel 2.97 geeft voor niet-permanente bouwwerken aan welke voorschriften voor nieuwbouw daarvan gelden, in aanvulling op de relevante voorschriften voor bestaande bouw (tijdelijke bouw). |
De voorschriften over de beperking van de ontwikkeling van brand voor celfuncties zijn mede ontleend aan de Regeling politiecellencomplex.
Artikel 2.92.
Om te voorkomen dat een beginnende brand zich snel uitbreidt langs het oppervlak van constructie-onderdelen van een gebouw en als gevolg daarvan gebruikers van dat gebouw onvoldoende tijd hebben het brandende deel van het gebouw veilig te verlaten, dient ingevolge dit artikel een constructie-onderdeel zo te zijn samengesteld dat een beginnende brand zich niet te snel kan ontwikkelen. Deze eis geldt evenwel niet voor de bovenzijde van een dak, aangezien dit ingevolge paragraaf 2.11.1, niet brandgevaarlijk mag zijn.
De hoogte van de te stellen eis ten aanzien van de bijdrage tot brandvoortplanting is afhankelijk van de soort ruimte waarvan het constructie-onderdeel deel uitmaakt dan wel waarin het constructie-onderdeel is gelegen. In de regel zullen alle constructie-onderdelen ten minste moeten voldoen aan klasse 4 respectievelijk T3 van de bijdrage tot brandvoortplanting (dit laatste volgens artikel 2.94). Deze waarde kan worden aangehouden voor alle zijden van constructie-onderdelen, ook voor de naar de buitenlucht toegekeerde zijde van een constructie-onderdeel, hetgeen is geregeld in artikel 2.93. Voor zover bedoelde constructie-onderdelen de begrenzing van een van brand en rook gevrijwaarde vluchtroute vormen zal de bijdrage tot brandvoortplanting van deze onderdelen veelal ten minste moeten behoren tot klasse 2 respectievelijk tot klasse T1 (dit laatste volgens artikel 2.94). Voor gebruiksfuncties waarin wordt overnacht of geslapen (woonfunctie, een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang voor kinderen jongeren dan 4 jaar (en voor 24-uurs opvang), gezondheidszorgfunctie en logiesfunctie) zullen constructie-onderdelen die grenzen aan of liggen in een rookvrije vluchtroute aan dezelfde eisen moeten voldoen als de constructie-onderdelen van een van brand en rook gevrijwaarde vluchtroute. Omdat die route is gelegen binnen een brandcompartiment kan die route niet als brand- en rookvrij worden aangemerkt omdat dan die route buiten dat brandcompartiment moet liggen (zie afdeling 2.13.1). Vluchtroutes vanuit een subbrandcompartiment als bedoeld in paragraaf 2.14.1 voeren over een rookvrije vluchtroute tot de uitgang van het brandcompartiment waarin het subbrandcompartiment ligt.
Vanuit een cel en een patiëntenkamer voert geen rookvrije vluchtroute. Die begint eerst vanaf de de uitgang van het rookcompartiment waarin die cel of die kamer ligt. De verkeersroute naar die uitgang moet echter voldoende veilig zijn.
Voor een celfunctie gelden strengere eisen ten einde te voorkomen dat een gedetineerde te gemakkelijk brand zou kunnen stichten.
Deze bijdrage tot brandvoortplanting moet voor constructie-onderdelen niet zijnde een vloer of een tredevlak van een trap worden bepaald volgens NEN 6065. Dit normblad voorziet erin dat de combinatie van bouwmaterialen, die over een dikte van 15 centimeter, gemeten vanaf het oppervlak, is toegepast in een constructie-onderdeel aan een beproeving moet zijn onderworpen om de bijdrage tot brandvoortplanting van een constructie-onderdeel te kunnen vaststellen.
Artikel 2.93.
Voor het eerste lid van dit artikel geldt hetzelfde als hierboven is gesteld met betrekking tot artikel 2.92. Hier gaat het echter om de zijde van constructie-onderdelen die grenst aan de buitenlucht.
Omdat deuren, ramen, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructie-onderdelen, zoals een ventilatierooster, veelal geen aansluitende vlakken vormen en een brand zich daarom niet over een groot oppervlak kan verspreiden kan voor constructie-onderdelen worden volstaan met klasse 4.
Een zijde is naar de buitenlucht toegekeerd als de ruimte is aan te merken als niet besloten ruimte in de zin van artikel 2.169 van dit besluit dan wel wanneer er sprake is van een gevel.
Een brand die zich over de buitengevel uitbreidt, kan slechts tot een hoogte van 13 meter met gangbaar brandweermateriaal worden bestreden. Daarom bepaalt het tweede lid dat de gevel vanaf die hoogte zodanig moet zijn samengesteld, dat een brand zich niet gemakkelijk daarlangs kan voortplanten. Voor tot bewoning bestemde gebouwen betekent dat een aanscherping van de eis die tot 1 januari 2003 op grond van het Bouwbesluit heeft gegolden.
Blijkens het derde en vierde lid moet de gevel van een bouwwerk waarvan de vloer waarop voor het verblijf van mensen bestemde ruimten dan wel die voor mensen toegankelijk is, hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, tot een hoogte van 2,5 meter boven het aansluitende terrein bestand zijn tegen vlam vatten ten gevolge van brandstichting in de nabijheid van dit gebouw. Hieraan is voldaan, wanneer de aan de buitenzijde van de gevel toegepaste materialen of materiaalcombinaties voldoen aan klasse 1 van de bijdrage tot brandvoortplanting, bepaald overeenkomstig NEN 6065.
Uit wat bij het eerste lid is opgemerkt, blijkt al dat van deuren, ramen, kozijnen en dergelijke geen snelle brandvoortplanting over een groot oppervlak is te verwachten.Volstaan kan daarom blijkens het vijfde lid worden met klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting. Ook het zesde lid betreft een bijzondere situatie. Met het oog op de veiligheid van weggebruikers is hier een speciale eis gesteld aan de naar een weg toegekeerde zijde van een tunnel. In een tunnel gaat het feitelijk niet om buitenlucht. In een tunnel heerst namelijk niet een met buiten te vergelijken klimaat. Vanwege het grote gevaar in een tunnel is een strenge eis gesteld om het ontstaan van rook zo beperkt mogelijk te houden.
Artikel 2.94.
De brandvoortplanting van de bovenzijde van horizontale, met inbegrip van flauw hellende, vlakken wijkt sterk af van die van niet-horizontale vlakken. Daarom bepaalt het eerste lid dat de voorschriften 2.92 en 2.93 daarvoor niet gelden.
Het eerste lid wijst behalve de genoemde horizontale vlakken de bovenzijde van een dak aan als een constructie-onderdeel waarop de artikelen 2.92 en 2.93 niet van toepassing zijn. Dit heeft als reden, dat een dak al volgens artikel 2.85 niet brandgevaarlijk mag zijn.
Het tweede lid bevat speciale eisen voor vloeren, hellingbanen en tredevlakken. Voor een motivering van die eis wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2.92. Met het oog op het afwijkend brandgedrag van deze constructie-onderdelen moet hun bijdrage tot de brandvoortplantingzijn bepaald volgens NEN 1775. Volgens dit normblad moet het samenstel van bouwmaterialen dat is toegepast over een dikte van 0,03 m, zoals gemeten vanaf het oppervlak van de vloer, het tredevlak of de hellingbaan, aan de beproeving zijn onderworpen.
Artikel 2.95.
Voor het kunnen toepassen van plinten, stopcontacten en andere kleine constructie-onderdelen, zoals lichtarmaturen, brand- en rookmelders, bevat dit artikel een uitzondering op de voorgaande eisen inzake brandvoortplanting. Deze houdt in, dat die eisen niet van toepassing zijn op een percentage van de oppervlakte van de toe te passen constructie-onderdelen. Uit de gegeven opsomming van de hierbedoelde constructie-onderdelen moet worden afgeleid dat het geenszins de bedoeling is dat de in dit lid bedoelde 5% van het totaal van de oppervlakte aan constructie-onderdelen van een ruimte, op één plaats in de ruimte is geconcentreerd. Immers, dan zou alsnog een relatief groot vlak kunnen ontstaan waarlangs een brand zich zou kunnen voortplanten.
§ 2.12.2.Bestaande bouw
Artikel 2.98.
Voor een ‘overige gebruiksfunctie’ wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Het derde lid verklaart dat de functionele eis op die gebruiksfunctie niet op van toepassing is.
Artikel 2.99.
De voorschriften die voor hoog gelegen geveldelen voor de nieuwbouw zijn gegeven, alsmede de voorschriften voor het tegengaan van snelle brandvoortplanting als gevolg van baldadige brandstichting op het aansluitende terrein nabij een bouwwerk en de specifieke voorschriften voor een tunnel of tunnelvormig bouwwerk zijn voor een bestaand bouwwerk niet gegeven. Het alsnog laten voldoen van bestaande bouwwerken aan die voorschriften zou leiden tot een noodzaak tot aanschrijving van veel bouwwerken hetgeen op gespannen voet staat met het principe van verworven rechten. Voorts leidt het tot kosten die niet in redelijke verhouding staan tot dat verhoogde veiligheidsniveau. Voor het overige is de toelichting van paragraaf 2.12.1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.100.
De voorschriften die voor hoog gelegen geveldelen voor de nieuwbouw zijn gegeven, alsmede de voorschriften voor het tegengaan van snelle brandvoortplanting als gevolg van baldadige brandstichting op het aansluitende terrein nabij een bouwwerk en de specifieke voorschriften voor een tunnel of tunnelvormig bouwwerk zijn voor een bestaand bouwwerk niet gegeven. Het alsnog laten voldoen van bestaande bouwwerken aan die voorschriften zou leiden tot een noodzaak tot aanschrijving van veel bouwwerken hetgeen op gespannen voet staat met het principe van verworven rechten. Voorts leidt het tot kosten die niet in redelijke verhouding staan tot dat verhoogde veiligheidsniveau. Voor het overige is de toelichting van paragraaf 2.12.1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.101.
De voorschriften die voor hoog gelegen geveldelen voor de nieuwbouw zijn gegeven, alsmede de voorschriften voor het tegengaan van snelle brandvoortplanting als gevolg van baldadige brandstichting op het aansluitende terrein nabij een bouwwerk en de specifieke voorschriften voor een tunnel of tunnelvormig bouwwerk zijn voor een bestaand bouwwerk niet gegeven. Het alsnog laten voldoen van bestaande bouwwerken aan die voorschriften zou leiden tot een noodzaak tot aanschrijving van veel bouwwerken hetgeen op gespannen voet staat met het principe van verworven rechten. Voorts leidt het tot kosten die niet in redelijke verhouding staan tot dat verhoogde veiligheidsniveau. Voor het overige is de toelichting van paragraaf 2.12.1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.102.
De voorschriften die voor hoog gelegen geveldelen voor de nieuwbouw zijn gegeven, alsmede de voorschriften voor het tegengaan van snelle brandvoortplanting als gevolg van baldadige brandstichting op het aansluitende terrein nabij een bouwwerk en de specifieke voorschriften voor een tunnel of tunnelvormig bouwwerk zijn voor een bestaand bouwwerk niet gegeven. Het alsnog laten voldoen van bestaande bouwwerken aan die voorschriften zou leiden tot een noodzaak tot aanschrijving van veel bouwwerken hetgeen op gespannen voet staat met het principe van verworven rechten. Voorts leidt het tot kosten die niet in redelijke verhouding staan tot dat verhoogde veiligheidsniveau. Voor het overige is de toelichting van paragraaf 2.12.1 van overeenkomstige toepassing.