Afdeling 2.15. Beperking van ontstaan van rook
§ 2.15.1.Nieuwbouw
Artikel 2.125.
Het eerste lid geeft de functionele eis met betrekking tot de beperking van het ontstaan van rook voor te bouwen bouwwerken.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 2.126 bepaalt wat de maximale rookdichtheid mag zijn van een niet naar de buitenlucht toegekeerde zijde van een constructie-onderdeel een constructie-onderdeel van een tunnel (algemeen); |
2. | artikel 2.127 regelt dat voor een aantal situaties die in het voorgaande artikel zijn onderscheiden, er geen specifieke minimumeis voor rookdichtheid geldt voor een vloer, hellingbaan of trapvlak (beloopbaar vlak); |
3. | artikel 2.128 verklaart dat de eisen van artikel 2.126 niet gelden voor een beperkt gedeelte van het de niet naar buitenlucht toegekeerde zijde van constructie-onderdelen (vrijgesteld), en |
4. | artikel 2.129 bepaalt dat de voorschriften voor nieuwbouw van deze paragraaf ook gelden voor niet-permanente bouw (tijdelijk bouwwerk). |
Voor een enkele (sub)gebruiksfunctie wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Omdat er geen derde lid is dat verklaart dat de functionele eis niet van toepassing is, moet in die situatie wel aan de functionele eis van het eerste lid worden voldaan. Er zal in dit geval ten genoegen van burgemeester en wethouders moeten worden aangetoond dat aan die eis is voldaan.
De voorschriften over de beperking van het ontstaan van rook zijn voor een celfunctie mede ontleend aan de Regeling politiecellencomplex.
Artikel 2.126.
Bij een beginnende brand kan het zicht in een gebouw als gevolg van een snelle en hevige rookontwikkeling snel sterk beperkt raken. Hierdoor ontstaat het gevaar dat de gebruikers van het gebouw zich onvoldoende kunnen oriënteren bij hun poging het gebouw te ontvluchten. Om dit te voorkomen, stelt het eerste lid een algemene eis aangaande de maximaal toegestane rookproductie van een niet naar de buitenlucht toegekeerde zijde van een constructie-onderdeel. Een zijde is naar de buitenlucht toegekeerd als de ruimte is aan te merken als niet besloten ruimte in de zin van artikel 2.169 van dit besluit dan wel wanneer er sprake is van een gevel.
De overige leden van dit artikel bevatten zwaardere eisen voor specifieke situaties. Het gaat daarbij om constructie-onderdelen die grenzen aan een besloten, niet-gemeenschappelijke ruimte -zoals een cel-, aan een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute of brand- en rookvrije vluchtroute voert, of aan een ruimte waardoor een verkeersroute voert die ligt tussen de toegang van een subbrandcompartiment van een celfunctie of een gezondheidszorgfunctie en de uitgang van het rookcompartiment waarin dat subbrandcompartiment ligt.
Voor gebruiksfuncties waarin wordt overnacht (woonfunctie, gezondheidszorgfunctie en logiesfunctie) zullen constructie-onderdelen die grenzen aan of liggen in een rookvrije vluchtroute aan dezelfde eisen moeten voldoen als de constructie-onderdelen van een van brand en rook gevrijwaarde vluchtroute. Omdat die route voor een woonfunctie en een logiesfunctie is gelegen binnen een brandcompartiment kan die route niet als brand- en rookvrij worden genoemd omdat dan die route buiten dat brandcompartiment moet liggen (zie afdeling 2.13.1). Vluchtroutes vanuit een subbrandcompartiment als bedoeld in paragraaf 2.14.1 voeren over een rookvrije vluchtroute tot de uitgang van het brandcompartiment waarin het subbrandcompartiment ligt.
Vanuit een cel en een patiëntenkamer voert geen rookvrije vluchtroute. Die begint eerst vanaf de de uitgang van het rookcompartiment waarin die cel of die kamer ligt. De verkeersroute naar die uitgang moet echter voldoende veilig zijn.
Voor een celfunctie gelden strengere eisen ten einde te voorkomen dat een gedetineerde te gemakkelijk, als hij er in slaagt een brand te stichten, een te onveilige situatie voor medegevangen zou kunnen scheppen.
De laatste drie leden bevatten eisen voor soortgelijke situaties in tunnels of tunnelvormige bouwwerken die zijn bestemd voor het verkeer. In tunnels kan rook gemakkelijk blijven hangen.
Behoudens de basiseis (eerste lid) zijn eisen gesteld die zijn gekoppeld aan een klasse van de bijdrage tot brandvoortplanting. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat de totale hoeveelheid rook die bij een brand vrijkomt afhankelijk is van het oppervlak aan constructie-onderdelen dat brandt.
Voor de bepaling van deze rookproductie, die is uitgedrukt in termen van rookdichtheid, bevat NEN 6066 een beproevingsmethode. Voorwerp van deze beproeving is de combinatie van bouwmaterialen die is toegepast in een constructie-onderdeel, over een dikte van 6,5 cm, gemeten vanaf het oppervlak.
Artikel 2.127.
In dit artikel worden beloopbare vlakken uitgezonderd van een aantal bijzondere eisen van het voorgaande artikel. De reden hiervan is dat een brand zich betrekkelijk langzaam uitbreidt over de bovenzijde van een horizontaal vlak. Daardoor zal een brand die begint op een vloer, hellingbaan of traptrede zich niet snel uitbreiden over een grote oppervlakte. Voor de beloopbare vlakken geldt door deze uitzondering de algemene eis van 10 m-1.
Artikel 2.128.
De bedoeling van dit artikel is het mogelijk te maken dat plinten, stopcontacten en andere kleine constructie-onderdelen, zoals lichtarmaturen, brand- en rookmelders, kunnen worden toegepast. Uit de gegeven opsomming van de hierbedoelde constructie-onderdelen moet worden afgeleid dat het geenszins de bedoeling is dat de in dit lid bedoelde 5% van het totaal van de oppervlakte aan constructie-onderdelen van een ruimte, op één plaats in de ruimte is geconcentreerd.
§ 2.15.2.Bestaande bouw
Artikel 2.130.
De basis is voor bestaande bouw gelijk aan die voor de nieuwbouw. De specifieke eisen zijn echter lager gesteld. Het niveau van deze voorschriften kan op zich zelf beschouwd uit het oogpunt van brandveiligheid nog juist als ondergrens worden geaccepteerd, zoals is uitgelegd in het algemeen deel van de toelichting.
Voor het overige is de toelichting van paragraaf 2.15.1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.131.
De basis is voor bestaande bouw gelijk aan die voor de nieuwbouw. De specifieke eisen zijn echter lager gesteld. Het niveau van deze voorschriften kan op zich zelf beschouwd uit het oogpunt van brandveiligheid nog juist als ondergrens worden geaccepteerd, zoals is uitgelegd in het algemeen deel van de toelichting.
Voor het overige is de toelichting van paragraaf 2.15.1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.132.
De basis is voor bestaande bouw gelijk aan die voor de nieuwbouw. De specifieke eisen zijn echter lager gesteld. Het niveau van deze voorschriften kan op zich zelf beschouwd uit het oogpunt van brandveiligheid nog juist als ondergrens worden geaccepteerd, zoals is uitgelegd in het algemeen deel van de toelichting.
Voor het overige is de toelichting van paragraaf 2.15.1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.133.
De basis is voor bestaande bouw gelijk aan die voor de nieuwbouw. De specifieke eisen zijn echter lager gesteld. Het niveau van deze voorschriften kan op zich zelf beschouwd uit het oogpunt van brandveiligheid nog juist als ondergrens worden geaccepteerd, zoals is uitgelegd in het algemeen deel van de toelichting.
Voor het overige is de toelichting van paragraaf 2.15.1 van overeenkomstige toepassing.