Artikel 4.33.
De toelichtingen op de artikelen van paragraaf 4.6.1 Nieuwbouw zijn op deze paragraaf van overeenkomstige toepassing. In aanvulling daarop valt het volgende op te merken.
De voorschriften voor een onderwijsfunctie zijn te herleiden tot artikel 10, eerste lid, van het Bouwbesluit WBO.
Het vierde lid bevat een eis inzake de hoogte die een verblijfsruimte ten minste moet hebben, wil die ruimte nog geschikt zijn voor het daarin kunnen verrichten van de desbetreffende, voor het wonen kenmerkende activiteiten. Is de hoogte boven de vloer van een ruimte lager dan 2,1 m, dan telt die ruimte niet mee als verblijfsruimte. Indien een deel van een ruimte wel voldoet aan die hoogte-eis en een ander deel niet, bijvoorbeeld in het geval van een (verblijfs)ruimte die onder een schuin dak is gelegen, telt bij de bepaling van de minimum vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, alleen eerstbedoeld deel als verblijfsruimte mee.
De afwijkende eis voor de plafondhoogte van de bijeenkomstfunctie voor alcoholgebruik, van 2,4 m, in het derde en het vijfde lid, vloeit voort uit de afstemming van het Bouwbesluit 2003 met het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet.
In het kader van de afstemming van het Bouwbesluit 2003 met het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet is de hoogte boven de vloer voor bestaande bijeenkomstfuncties voor alcoholgebruik gesteld op 2,4 m. Een uitzondering geldt voor horecalokaliteiten die reeds voor 1 november 2000 over een vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet beschikten. Voor dergelijke horecalokaliteiten geldt de in de oorspronkelijke vergunning aangegeven plafondhoogte, mits deze ten minste 2,1 m is. Voorwaarde hierbij is dat de bedrijfsvoering, behoudens in geval van overmacht, niet langer dan één jaar onderbroken mag zijn geweest.