Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Paragraaf 1.1.Begripsbepalingen
Artikel 1.1
In deze regeling wordt verstaan onder:
aangemelde instantie: instantie als bedoeld in artikel 39 van de verordening bouwproducten; aanmeldende autoriteit: autoriteit als bedoeld in artikel 40 van de verordening bouwproducten; bedreigd subbrandcompartiment: subbrandcompartiment waarin een brand begint; besluit: Bouwbesluit 2012; bijeenkomstgebouw: gebouw of gedeelte daarvan met uitsluitend een of meer bijeenkomstfuncties en nevenfuncties daarvan; celgebouw: gebouw of gedeelte daarvan met uitsluitend een of meer celfuncties en nevenfuncties daarvan; ISSO: publicatie van het Kennisinstituut voor de Installatiesector; minister: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; technische beoordelingsinstantie: instantie als bedoeld in artikel 29 van de verordening bouwproducten; veiligheidsafstand: aanwezige loodrechte afstand tussen het wateroppervlak en het laagste punt van de ingedompelde zijde waarboven een drijvend bouwwerk niet meer waterdicht is, bepaald volgens NEN 2778.
Paragraaf 1.2NEN
Artikel 1.2
Lid 1.
Waar bij het besluit of deze regeling is verwezen naar een BRL, NEN, NEN-EN, NTA, NVN, of V, is in bijlage I en voor zover het een in de afdelingen 2.1 en 2.2 van het besluit aangewezen NEN-EN betreft in bijlage II bij deze regeling bepaald welke uitgave daarvan van toepassing is.
Lid 2.
Van de in het eerste lid bedoelde normen met een verwijzing naar een andere norm of een onderdeel van een andere norm zijn de verwijzingen van toepassing voor zover deze betrekking hebben op normen die in bijlage I respectievelijk bijlage II bij deze regeling zijn opgenomen.
Lid 3.
In afwijking van het tweede lid zijn van de in de afdelingen 6.2 en 6.3 van het besluit aangewezen normen, met uitzondering van NEN 1010, alle verwijzingen van toepassing.
Paragraaf 1.3.CE-markeringen
Artikel 1.3
Lid 1.
Een CE-markering wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op het bouwproduct of op een etiket daarvan aangebracht. Indien dit niet mogelijk is wordt de CE-markering aangebracht op de verpakking of in de begeleidende documenten.
Lid 2.
Instructies en informatie als bedoeld in de artikelen 11, zesde lid, 13, vierde lid, en 14, tweede lid, van de verordening bouwproducten zijn in de Nederlandse taal gesteld.
Artikel 1.4
Lid 1
De minister wijst een instelling aan die adviezen uitbrengt over de geschiktheid van technische beoordelingsinstanties.
Lid 2.
Een technische beoordelingsinstantie toont aan de instelling, bedoeld in het eerste lid, aan dat zij voor de productgebieden, genoemd in bijlage IV, tabel 1, van de verordening bouwproducten, voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in tabel 2 van die bijlage.
Lid 3.
De instelling, bedoeld in het eerste lid, stelt een procedure op voor de aanmelding van, de beoordeling van en het toezicht op technische beoordelingsinstanties en maakt jaarlijks een actueel overzicht van aangemelde technische beoordelingsinstanties bekend.
Artikel 1.5
Lid 1.
De aanmeldende autoriteit brengt advies uit aan de minister over de geschiktheid van aangemelde instanties.
Lid 2.
Een bij de aanmeldende autoriteit aangemelde instantie toont aan dat zij voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 43 van de verordening bouwproducten.
Lid 3.
De aanmeldende autoriteit stelt een procedure op voor de aanmelding en de beoordeling van aangemelde instanties alsmede voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van artikel 43 van de verordening bouwproducten en maakt een actueel overzicht van de aangemelde instanties bekend.
Artikel 1.6
Lid 1.
De minister kan aan een aanwijzing van technische beoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, en van aangemelde instanties als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, voorschriften verbinden.
Lid 2.
De instelling, bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, en de aanmeldende autoriteit informeren de minister onverwijld indien zij van oordeel zijn dat een technische beoordelingsinstantie of een aangemelde instantie de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet naleeft of niet meer aan de voorwaarden voor die aanwijzing voldoet.
Lid 3.
Na een melding als bedoeld in het tweede lid kan de minister een aanwijzing intrekken.
Paragraaf 1.4.Kwaliteitsverklaringen
Artikel 1.7
Een instelling die overeenkomstig artikel 16 van de richtlijn bouwproducten door de lidstaat van oorsprong is erkend met het oog op het afgeven van kwaliteitsverklaringen voor andere lidstaten, wordt gelijkgesteld met een door de minister aangewezen onafhankelijk deskundig instituut als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Woningwet.
Paragraaf 1.5.Inspectieschema’s
Artikel 1.10
Lid 1.
Een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20 van het besluit en een ontruimingsinstallatie als bedoeld in artikel 6.23, eerste lid, van het besluit beschikt voor ingebruikname over een inspectiecertificaat als bedoeld in artikel 6.20, zesde lid, van het besluit respectievelijk artikel 6.23, vierde lid, van het besluit.
Lid 2.
Een inspectiecertificaat als bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheidsduur van drie jaar. Indien op grond van artikel 6.20, eerste lid, van het besluit doormelding verplicht is, is de geldigheidsduur een jaar.
Artikel 1.11
Lid 1.
Een automatische brandblusinstallatie als bedoeld in artikel 6.32, eerste lid, van het besluit en een rookbeheersingsinstallatie als bedoeld in artikel 6.32, tweede lid, van het besluit beschikt voor ingebruikname over een inspectiecertificaat als bedoeld in artikel 6.32, eerste respectievelijk tweede lid, van het besluit.
Lid 2.
Een inspectiecertificaat als bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheidsduur van een jaar.
Artikel 1.12
Bij toepassing van de CCV-inspectieschema’s, genoemd in de artikelen 6.20, zesde lid, 6.23, vierde lid, en 6.32 van het besluit wordt uitgegaan van de desbetreffende onderdelen van het CCV- inspectieschema Brandbeveiliging- Inspectie brandbeveiligingsysteem (VBB-BMI-OAI-RBI) op basis van afgeleide doelstellingen, versie 12.0 van 1 januari 2019.
Paragraaf 1.6.Veilig onderhoud
Artikel 1.13
Indien een te bouwen gebouw gebouwgebonden veiligheidsvoorzieningen als bedoeld in artikel 6.53, eerste lid, van het besluit nodig heeft om onderhoud veilig te kunnen uitvoeren, wordt om die voorzieningen te beoordelen gebruikgemaakt van de Checklist Veilig onderhoud op en aan gebouwen 2012.
Paragraaf 1.7.Certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties in verband met koolmonoxide
Artikel 1.14
Lid 1.
Een aanvraag tot aanwijzing als certificerende instelling wordt door middel van een door de minister vastgesteld formulier ingediend.
Lid 2.
Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
a. | de vestigingsplaats van de aanvrager; |
b. | het nummer waarmee de certificerende instelling is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel; en |
c. | het certificatieschema waarop de aanvraag betrekking heeft en het bewijs van accreditatie voor dat schema. |
Lid 3.
In plaats van het bewijs van accreditatie bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, kan, in het geval de aanvrager nog niet geaccrediteerd is, tot 1 januari 2023 een bewijs van de nationale accreditatie-instantie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie, worden verstrekt dat de aanvraag voor het verkrijgen van accreditatie voor dat schema volledig is en door de nationale accreditatie-instantie in behandeling is genomen.
Artikel 1.15
Een aanwijzing als certificerende instelling heeft betrekking op de in het certificatieschema waarvoor de certificerende instelling geaccrediteerd is opgenomen werkzaamheden.
Artikel 1.16
Een certificatieschema vermeldt in ieder geval:
a. | voor welk type of welke typen gasverbrandingsinstallaties het schema is bedoeld; |
b. | welke van de in het schema opgenomen eisen voor certificaathouders voorgeschreven zijn door paragraaf 1.8 van het besluit en deze paragraaf. |
Artikel 1.17
Lid
Een certificatieschema schrijft in ieder geval voor dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 1.35, eerste lid, van het besluit:
a. | een certificaathouder voorafgaand aan de werkzaamheden een meting van de concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel uitvoert; | ||||||
b. | een certificaathouder de gasverbrandingsinstallatie niet eerder in bedrijf stelt dan nadat hij de concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel heeft gemeten en deze concentratie lager dan 5 ppm is; | ||||||
c. | een certificaathouder, wanneer de gasverbrandingsinstallatie daar een voorziening voor heeft, de gasverbrandingsinstallatie niet eerder in bedrijf stelt dan nadat hij de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel heeft gemeten en de concentratie niet hoger is dan:
| ||||||
d. | door certificaathouders wordt gecontroleerd of het gebruiksvoorschrift van het gasverbrandingstoestel aanwezig is en dat zij, indien dit niet het geval is, de gebruiker of bewoner wijzen op het ontbreken van deze informatie; | ||||||
e. | certificaathouders de werkzaamheden uitvoeren conform de installatie- en onderhouds-voorschriften van de leverancier of de fabrikant van de installatie, voor zover de voor-schriften niet in strijd zijn met hetgeen in deze paragraaf is bepaald. |
Artikel 1.18
Een certificatieschema schrijft voor dat de persoon die de inbedrijfstelling uitvoert, met het oog op het kunnen voldoen aan de in artikel 1.17 gestelde eisen aantoonbaar in staat is:
a. | de opstelruimte voor gasverbrandingsinstallaties, in ieder geval inhoudende de ventilatievoorziening, te beoordelen; |
b. | rookgasafvoerkanalen en -leidingen inclusief uitmonding, te beoordelen en te beproeven; |
c. | collectieve rookgasafvoeren te beoordelen en te beproeven, in het geval van werkzaamheden daaraan; |
d. | de toevoer van verbrandingslucht te beoordelen; |
e. | de veiligheid van gasverbrandingsinstallaties te beoordelen daar waar het gaat om het vrijkomen van koolmonoxide; |
f. | gasverbrandingsinstallaties in bedrijf te stellen; |
g. | de metingen en controles, bedoeld in artikel 1.17, onderdelen a, b en c, te verrichten alsmede de resultaten van deze metingen en controles te interpreteren; |
h. | voorlichting te geven aan de gebruiker over het functioneren van de gasverbrandingsinstallatie in samenhang met het systeem, inclusief luchttoevoer, rookgasafvoer en plaatsing in het gebouw. |
Artikel 1.19
Lid 1.
Een aanvraag tot aanwijzing van een certificatieschema als bedoeld in artikel 1.37, eerste lid, van het besluit wordt door middel van een door de minister vastgesteld formulier ingediend.
Lid 2.
Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
a. | de vestigingsplaats van de aanvrager; |
b. | het nummer waarmee de aanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel; |
c. | het certificatieschema waarop de aanvraag betrekking heeft. |
Artikel 1.20
De concentratie koolmonoxide, bedoeld in artikel 1.38 van het besluit, bedraagt 20 ppm.
Artikel 1.21
Lid 1.
De certificerende instelling zendt het verslag, bedoeld in artikel 1.39, vierde lid, van het besluit, jaarlijks voor 1 maart aan de minister.
Lid 2.
In het verslag worden ten minste de volgende onderwerpen behandeld:
a. | een overzicht van de controles die de certificerende instelling heeft uitgevoerd, inclusief de resultaten van elke controle; |
b. | de door de instelling afgegeven, ingetrokken en geschorste certificaten; |
c. | wijzigingen in de voor de instelling relevante accreditaties, reglementen en procedures; |
d. | knelpunten die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan; |
e. | de hoeveelheid en aard van de door de certificerende instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan; |
f. | ingediende bezwaren op beslissingen van de certificerende instelling over al dan niet verleende certificaten en de ingestelde beroepen tegen de beslissingen op bezwaar, alsmede de wijze van afhandeling daarvan. |
Lid 3.
Over iedere melding als bedoeld in artikel 1.38 van het besluit wordt ten minste de volgende informatie verstrekt:
a. | de gemeten concentratie koolmonoxide; |
b. | een beschrijving van de ruimte waarin de concentratie is gemeten. |
Artikel 1.22
Lid 1.
In het register, bedoeld in artikel 1.40, eerste lid, van het besluit, worden de volgende gegevens met betrekking tot certificaathouders opgenomen:
a. | het nummer waarmee de certificaathouder geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel; |
b. | een beschrijving van de werkzaamheden die door de certificaathouder mogen worden uitgevoerd; |
c. | het schema waarvoor het certificaat is verleend; |
d. | de datum waarop een certificaat is verleend, geschorst of ingetrokken, de geldigheidsduur van het certificaat en, in het geval van schorsing, de termijn van de schorsing. |
Lid 2.
De certificerende instelling verstrekt de gegevens aan de minister.
Artikel 1.23
Lid 1.
Het beeldmerk, bedoeld in artikel 1.41, eerste lid, van het besluit is het beeldmerk opgenomen in bijlage IIa.
Lid 2.
Certificaathouders voeren het beeldmerk op alle uitingen die betrekking hebben op de werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties en bij het zich legitimeren bij klanten.
Lid 3.
Het is verboden het beeldmerk te gebruiken wanneer niet wordt beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 1.35, eerste lid, van het besluit.