Artikel 3.92.
Dit artikel regelt de aanwezigheid van voorzieningen voor de afvoer van rook bij opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen die op gas, olie of vaste brandstof worden gestookt. Het gaat hierbij om voorzieningen zoals kanalen en uitmondingen. Van deze eis zijn uitgezonderd opstelplaatsen voor kook- en warmwatertoestellen met gering vermogen. Dit zijn in het algemeen toestellen voor huishoudelijk gebruik, zoals een kooktoestel of een geiser. Voor een dergelijke situatie is een bij normale verbranding noodzakelijke afvoer van met rookgas verontreinigde binnenlucht geregeld in artikel 3.48, derde lid, als het kook- of warmwatertoestel in een verblijfsgebied of verblijfsruimte ligt. Is daarentegen het verbrandingstoestel met gering vermogen in een andere ruimte gelegen, dan zal de gebruiker op voldoende ventilatie moeten toezien. Daartoe is in de gemeentelijke bouwverordening een gebruiksvoorschrift opgenomen.
Ook bij ligging in een verblijfsgebied of verblijfsruimte moet de afvoer natuurlijk wel in bedrijf zijn bij gebruik van het verbrandingstoestel, wil niet een voor de gezondheid ongewenste situatie kunnen ontstaan.
De bedoeling van de eis is te bereiken dat de bij normale verbranding vrijkomende dampen, gassen en fijne vaste deeltjes naar buiten worden afgevoerd. Hierbij kan worden gedacht aan waterdamp, onverbrand gas, zwaveldioxide en roet.