Artikel 3.91.
Het eerste lid geeft de functionele eis voor afvoer van rook voor te bouwen bouwwerken.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 3.92 bepaalt dat er in een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel een voorziening moet zijn voor de afvoer van verbrandingslucht van dat toestel (aanwezigheid); |
2. | artikel 3.93 bepaalt wat voor capaciteit de afvoervoorziening ten minste moet hebben (capaciteit); |
3. | artikel 3.94 stelt eisen omtrent de plaats van de uitmonding van de afvoervoorziening (plaats van de uitmonding); |
4. | artikel 3.95 stelt eisen omtrent de richting van de stroming van de rook in de afvoervoorziening (stromingsrichting); |
5. | artikel 3.96 bepaalt de maximale rookdoorlatendheid van de afvoervoorziening (rookdoorlatendheid); |
6. | artikel 3.97 bepaalt dat de afvoervoorziening moet zijn uitgerust met een goed werkende kap (kap); |
7. | artikel 3.98 geeft aan van welke voorschriften burgemeester en wethouders geen ontheffing kunnen verlenen (verbouw), en |
8. | artikel 3.99 geeft voor niet-permanente bouw aan welke voorschriften voor nieuwbouw daarvoor gelden, in aanvulling op de relevante voorschriften voor bestaande bouw (tijdelijke bouw). |
Voor de gebruiksfunctie ‘bouwwerk, geen gebouw zijnde’ wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Het derde lid bepaalt dat de functionele eis op deze gebruiksfunctie niet van toepassing is.