Artikel 2.90.
Voorzieningen voor de afvoer van rook mogen niet de oorzaak zijn van een beginnende brand. Daarom is in het eerste lid bepaald dat een dergelijke voorziening luchtdicht moet zijn, bepaald overeenkomstig NEN 8062. De grenswaarde van de eis is afgestemd op datgene wat doorgaans in de praktijk nog als voldoende veilig wordt aanvaard. Voor gemetselde schoorsteenkanalen heeft dit voorschrift tot gevolg dat slechts over een zeer beperkte lengte een voeg tussen twee stenen mag ontbreken. Dit laatste betekent dat die voorziening een in dat normblad omschreven beproeving moet kunnen doorstaan. De in NEN 8062 verwoorde bepalingsmethode is afgeleid van het nieuwbouwvoorschrift dat is neergelegd in NEN 6062. Dit nieuwbouwvoorschrift gaat echter uit van een beproeving in laboratoriumomstandigheden. De in NEN 8062 gegeven bepalingsmethode gaat uit van hetzelfde meetprincipe, doch nu toepasbaar op een in een bestaand bouwwerk aanwezige voorziening voor de afvoer van rook.
Het derde lid betekent dat materiaal dat in een voorziening voor de afvoer van rook van verbrandingstoestellen is toegepast en dat als gevolg daarvan aan een temperatuur van meer dan 90° C kan worden blootgesteld, onbrandbaar moet zijn. Niet langer is geëist dat materiaal in de nabijheid van een voorziening voor de afvoer van rook onbrandbaar moet zijn, indien een temperatuur van 363 K wordt overschreden. Op grond van NEN 8062, waar het voorschrift naar verwijst, is reeds uitgesloten dat een dergelijke temperatuur aan de buitenzijde van de voorziening zich kan voordoen.
Het derde lid heeft ten doel te voorkomen dat de in rookgassen van bijvoorbeeld een open haard, allesbrander of kolenkachel voorkomende brandende deeltjes op brandgevaarlijke daken van nabijgelegen bouwwerken terecht kunnen komen en daar oorzaak kunnen zijn van een beginnende brand.