Artikel 2.126.
Bij een beginnende brand kan het zicht in een gebouw als gevolg van een snelle en hevige rookontwikkeling snel sterk beperkt raken. Hierdoor ontstaat het gevaar dat de gebruikers van het gebouw zich onvoldoende kunnen oriënteren bij hun poging het gebouw te ontvluchten. Om dit te voorkomen, stelt het eerste lid een algemene eis aangaande de maximaal toegestane rookproductie van een niet naar de buitenlucht toegekeerde zijde van een constructie-onderdeel. Een zijde is naar de buitenlucht toegekeerd als de ruimte is aan te merken als niet besloten ruimte in de zin van artikel 2.169 van dit besluit dan wel wanneer er sprake is van een gevel.
De overige leden van dit artikel bevatten zwaardere eisen voor specifieke situaties. Het gaat daarbij om constructie-onderdelen die grenzen aan een besloten, niet-gemeenschappelijke ruimte -zoals een cel-, aan een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute of brand- en rookvrije vluchtroute voert, of aan een ruimte waardoor een verkeersroute voert die ligt tussen de toegang van een subbrandcompartiment van een celfunctie of een gezondheidszorgfunctie en de uitgang van het rookcompartiment waarin dat subbrandcompartiment ligt.
Voor gebruiksfuncties waarin wordt overnacht (woonfunctie, gezondheidszorgfunctie en logiesfunctie) zullen constructie-onderdelen die grenzen aan of liggen in een rookvrije vluchtroute aan dezelfde eisen moeten voldoen als de constructie-onderdelen van een van brand en rook gevrijwaarde vluchtroute. Omdat die route voor een woonfunctie en een logiesfunctie is gelegen binnen een brandcompartiment kan die route niet als brand- en rookvrij worden genoemd omdat dan die route buiten dat brandcompartiment moet liggen (zie afdeling 2.13.1). Vluchtroutes vanuit een subbrandcompartiment als bedoeld in paragraaf 2.14.1 voeren over een rookvrije vluchtroute tot de uitgang van het brandcompartiment waarin het subbrandcompartiment ligt.
Vanuit een cel en een patiëntenkamer voert geen rookvrije vluchtroute. Die begint eerst vanaf de de uitgang van het rookcompartiment waarin die cel of die kamer ligt. De verkeersroute naar die uitgang moet echter voldoende veilig zijn.
Voor een celfunctie gelden strengere eisen ten einde te voorkomen dat een gedetineerde te gemakkelijk, als hij er in slaagt een brand te stichten, een te onveilige situatie voor medegevangen zou kunnen scheppen.
De laatste drie leden bevatten eisen voor soortgelijke situaties in tunnels of tunnelvormige bouwwerken die zijn bestemd voor het verkeer. In tunnels kan rook gemakkelijk blijven hangen.
Behoudens de basiseis (eerste lid) zijn eisen gesteld die zijn gekoppeld aan een klasse van de bijdrage tot brandvoortplanting. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat de totale hoeveelheid rook die bij een brand vrijkomt afhankelijk is van het oppervlak aan constructie-onderdelen dat brandt.
Voor de bepaling van deze rookproductie, die is uitgedrukt in termen van rookdichtheid, bevat NEN 6066 een beproevingsmethode. Voorwerp van deze beproeving is de combinatie van bouwmaterialen die is toegepast in een constructie-onderdeel, over een dikte van 6,5 cm, gemeten vanaf het oppervlak.