Artikel 2.24.
Dit artikel geeft een regeling voor het overbruggen van hoogteverschillen tussen bepaalde vloeren van een gebouw en tussen die vloeren en het aansluitende terrein. Nieuw ten opzichte van het Bouwbesluit is daarbij een vloer van een verkeersruimte. Bij het niet oordeelkundig gebruiken van dit begrip kan dit er toe leiden dat trappen en hellingbanen moeten worden toegepast, daar waar dit voor 1 januari 2003 niet nodig was. Bij de uitleg van de begripsomschrijvingen verblijfsgebied, verkeersruimte en verkeersroute is aangegeven wat de bedoeling van de gewijzigde begripsomschrijvingen is.
Punt van aandacht is ook de gewijzigde begripsomschrijving van een verblijfsruimte en daarmee ook van een verblijfsgebied. Die gewijzigde omschrijvingen leiden er toe dat onderhavig voorschrift een ruimere betekenis heeft dan voor 1 januari 2003.
Het aangepaste voorschrift maakt voorts het uitsluitend toepassen van roltrappen of mechanische hellingbanen voor het overbruggen van hoogteverschillen onmogelijk. Een roltrap is bij brand minder bedrijfszeker dan een vaste trap voor het kunnen vluchten. Roltrappen en mechanisch voortbewogen hellingbanen mogen echter als additionele voorziening naast een vaste trap of een vaste hellingbaan wel aanwezig zijn. Op die aanvullende voorzieningen zijn dan echter de voorschriften van de paragrafen 2.5.1 en 2.6.1 niet van toepassing. Op dergelijke voorzieningen zijn wel de krachtens de Wet gevaarlijke werktuigen gegeven voorschriften van toepassing.
Dit voorschrift voor het overbruggen van hoogteverschillen is niet van toepassing op hoogteverschillen binnen een verblijfsgebied, tenzij het om een niveauverschil tussen twee afzonderlijke verblijfsruimten gaat. Dit voorschrift heeft evenmin betrekking op niveauverschillen binnen een verblijfsruimte. Zulke niveauverschillen, die voorkomen bij een smeerput in een garagebedrijf of een melkkuil op een landbouwbedrijf, behoeven niet door een trap of hellingbaan te worden overbrugd.
De voorschriften voor het overbruggen van hoogteverschillen gelden niet voor alle gebouwen. Zo gelden die voorschriften niet voor hoogteverschillen binnen een bergruimte (overige gebruiksfunctie) of een opslaggebouw (lichte industriefunctie).
Ten aanzien van op grond van dit besluit niet voorgeschreven, doch wel aanwezige ruimten geldt het voorschrift met betrekking tot het overbruggen van hoogteverschillen niet. Dit betekent dat naar een dergelijke ruimte geen trap of hellingbaan behoeft te worden gemaakt, of, indien wel een trap of hellingbaan wordt gemaakt, dat deze niet behoeft te voldoen aan de in paragraaf 2.5.1 of paragraaf 2.6.1 gegeven voorschriften omtrent een trap of hellingbaan.
In het tweede lid is voor de vloeren van bouwwerken,geen gebouw zijnde, en voor overige gebruiksfuncties die niet vallen onder gebruiksfunctie 11a en 11b van tabel 2.23 de werkingssfeer van de overbruggingseis beperkt tot vloeren die voor bezoekers toegankelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn vloeren van tribunes en van uitzichttorens voor brand en wild. Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, is dit een beperking ten opzichte van het Bouwbesluit zoals dat tot 1 januari 2003 heeft gegolden. Tot dat moment was het voorschrift niet beperkt tot voor bezoekers toegankelijke vloeren, maar gold het voor voor mensen toegankelijke vloeren. Nu zal op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit moeten worden bepaald of niet alsnog in een trap of hellingbaan zal moeten worden voorzien.