§ 2.6.1. Nieuwbouw
Artikel 2.38.
Het eerste lid geeft de functionele eis voor hellingbanen voor te bouwen bouwwerken.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 2.39 bevat eisen aan de afmetingen en de hellinggraad van hellingbanen (afmetingen hellingbaan); |
2. | artikel 2.40 bevat eisen aan de afmetingen van bordessen, die al of niet onderdeel zijn van een overloop of gang (bordes), en |
3. | artikel 2.41 bevat eisen aan de afmetingen van afscheidingen van hellingbanen, met inbegrip van de openingen daarin (afscheiding). |
Voor enkele (sub)gebruiksfuncties wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Het is evenmin noodzakelijk dat de functionele eis van het eerste lid voor deze gebruiksfuncties geldt. Daarom verklaart het derde lid dat de functionele eis er niet op van toepassing is.
De voorschriften van deze afdeling gelden voor elke hellingbaan die zich bevindt tussen in de afdeling 2.4 bedoelde vloeren of die vloeren en het aansluitende terrein.
Artikel 2.39.
Verschillen in hoogte van meer dan 21 cm tussen vloeren van verblijfsgebieden, verblijfsruimten, verkeersruimten, toiletruimten en badruimten of tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein moeten volgens paragraaf 2.4.1 zijn overbrugd door een trap of hellingbaan. Voor hellingbanen naar en tussen andere ruimten gelden geen eisen. Het doel van dit artikel is te verzekeren dat de afmetingen van een vereiste hellingbaan zodanig zijn, dat gebruikers daarvan op veilige wijze gebruik kunnen maken.
De voorgeschreven minimum breedte van 1,1 m waarborgt dat er ook bij plaatsing van twee leuningen voldoende ruimte is voor het voortbewegen van een rolstoel. In het "Handboek Toegankelijkheid", van de Stichting Nederlandse Gehandicaptenraad (thans Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland) te Utrecht, 5e druk 2003 uitgegeven door Reed Business Information, wordt voor het plaatsen van leuningen en het voortbewegen van een rolstoel een minimum ruimte aanbevolen van respectievelijk 0,18 m (twee keer 0,09 m) en 0,85 m. Gelet hierop en met het oog op het kostenaspect van het realiseren van hellingbanen, moet de in dit lid voorgeschreven minimum breedte van een hellingbaan voldoende worden geacht. Dit neemt evenwel niet weg dat het aanbeveling verdient een hellingbaan zoveel mogelijk te laten voldoen aan de in het "Handboek Toegankelijkheid" genoemde minimum breedte van 1,2 m.
De maximum hoogte die door middel van een hellingbaan mag worden overbrugd is 1 m. Voor grotere hoogteverschillen moet men dus meer dan één hellingbaan aanleggen, dan wel een trap of een lift. Tussen twee op elkaar aansluitende hellingbanen moet op grond van artikel 2.40 een vloer (bordes) aanwezig zijn van van ten minste 1,4 m x 1,4 m.
Ten slotte bevat dit artikel nog eisen betreffende de steilte van een hellingbaan. Met het oog op de door de rolstoelgebruiker te leveren inspanning moet de helling flauwer zijn naarmate het hoogteverschil groter is. Zo dient bij een hoogteverschil van 1 m de helling 1:20 te zijn, wat een lengte van de hellingbaan betekent van 20 m. Een dergelijke hellingbaan wordt, zo blijkt uit "het Handboek Toegankelijkheid", nog net geschikt geacht voor zelfstandig gebruik door een rolstoelgebruiker.
De in dit artikel gegeven voorschriften dragen bij tot de integrale toegankelijkheid van gebouwen.
Artikel 2.40.
Een bordes aan de bovenzijde van een hellingbaan is nodig opdat de rolstoelgebruiker desgewenst even kan rusten en zonodig kan draaien in de gewenste richting. Hiervoor is een grotere oppervlakte nodig dan voor een trapbordes. Het in dit artikel genoemde begrip "vloeroppervlakte" impliceert dat ingevolge dit artikel bovenaan de hellingbaan geen constructie-onderdeel, zoals bijvoorbeeld een deur, mag zijn geplaatst. Dit voorschrift sluit niet uit dat de deur van een op het bordes uitkomende ruimte over de in dit lid bedoelde vloeroppervlakte draait.
Artikel 2.41.
Het met een rolstoel van de rand van een hellingbaan vallen kan ook op een lagere hoogte ernstig letsel teweegbrengen. Daarom is in het eerste lid voor beide zijkanten een afscheiding voorgeschreven die zich uitstrekt over het gehele beloop van de hellingbaan van 4 cm hoog. Het komt ook voor dat een zijkant van een hellingbaan op een grotere hoogte ligt dan 1 m, bijvoorbeeld wanneer deze een opvolgend onderdeel vormt in een reeks van hellingbanen die naar een grotere hoogte dan 1 m leiden. Voorzover deze zijkant ligt op een hoogte van meer dan 1 m boven een aan de neerwaartse voortzetting van de aan die zijkant grenzende vloer of het daaraan aansluitende terrein, geldt voor de hoogte van de niet-beweegbare afscheiding langs (dat deel van) die zijkant een minimum hoogte-eis van 85 cm.
De eisen aangaande openingen bij en in de afscheidingen van een hellingbaan die het tweede en het vierde tot en met het achtste lid bevatten, zijn in essentie gelijk aan die voor trapafscheidingen (zie daarvoor de toelichting op artikel 2.30).