Bouwbesluit Online 2012


§ 2.7.2. Bestaande bouw

Artikel 2.52.

Artikel 2.52 regelt de aanwezigheid van een elektrische installatie en de aanwezigheid van een voorziening voor noodstroom voor bestaande bouwwerken. Een elektrische installatie is voor de meeste gebruiksfuncties voorgeschreven. Het is niet de bedoeling dat voor bestaande bouwwerken deze installatie aanwezig moet zijn als dit voor de nieuwbouw niet geldt.

De installatie moet blijkens artikel 2.52 in of bij het bouwwerk een aansluitpunt hebben, waarmee zij kan worden aangesloten op het openbare elektriciteitsnet. Dit aansluitpunt wordt in het Bouwbesluit ‘aansluitmogelijkheid‘ genoemd in onderscheid van de aansluitpunten voor de gebruiker. Het artikel schrijft niet voor dat de elektriciteitsinstallatie moet zijn aangesloten op het distributienet van elektriciteit, aangezien dit geen technisch voorschrift in de zin van artikel 2 van de Woningwet is. Voorschriften omtrent de beschikbaarheid van energie dienen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, in de gemeentelijke bouwverordening te worden gegeven. Bij woonwagens moet het voorschrift zo worden gelezen dat zowel de standplaats een voorziening heeft voor elektrische energie als de woonwagen. De installaties van woonwagen en standplaats moeten zijn gekoppeld.

De in een bestaand bouwwerk aanwezige elektriciteitsinstallatie moet ingevolge artikel 2.55, eerste lid, voldoen aan NEN 1010, uitgave 1962. Dat normblad bevat lagere eisen dan het normblad dat voor de nieuwbouw geldt. Het normblad bevat eisen met betrekking tot de omvang en inrichting van die installatie. Betreft het een installatie die is aangelegd na 1962 dan zal die installatie ten minste moeten voldoen aan de voorschriften die golden op het moment van de aanleg. Voor een voorziening voor hoge spanning moet zijn voldaan aan V 1041, een normblad uit 1942. Een voorziening voor elektriciteit voor apparatuur voor medisch onderzoek van een gezondheidszorgfunctie voldoet voorts aan NEN 3134, uitgave 1976. Voorgaande eisen ten aanzien van de inrichting gelden ook voor een bestaande noodstroomvoorziening. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor gasontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN IEC 60079-14. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor stofontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN 50281-1-2.

Voor deze laatste twee voorzieningen zijn de eisen voor de bestaande bouw gelijk aan die voor nieuwbouw.

Oogmerk van het derde lid van artikel 2.55 is dat de noodverlichting bij uitval van de normale stroomvoorziening zo lang blijft branden dat het bouwwerk veilig kan worden verlaten.

Artikel 2.53.

Artikel 2.52 regelt de aanwezigheid van een elektrische installatie en de aanwezigheid van een voorziening voor noodstroom voor bestaande bouwwerken. Een elektrische installatie is voor de meeste gebruiksfuncties voorgeschreven. Het is niet de bedoeling dat voor bestaande bouwwerken deze installatie aanwezig moet zijn als dit voor de nieuwbouw niet geldt.

De installatie moet blijkens artikel 2.52 in of bij het bouwwerk een aansluitpunt hebben, waarmee zij kan worden aangesloten op het openbare elektriciteitsnet. Dit aansluitpunt wordt in het Bouwbesluit ‘aansluitmogelijkheid‘ genoemd in onderscheid van de aansluitpunten voor de gebruiker. Het artikel schrijft niet voor dat de elektriciteitsinstallatie moet zijn aangesloten op het distributienet van elektriciteit, aangezien dit geen technisch voorschrift in de zin van artikel 2 van de Woningwet is. Voorschriften omtrent de beschikbaarheid van energie dienen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, in de gemeentelijke bouwverordening te worden gegeven. Bij woonwagens moet het voorschrift zo worden gelezen dat zowel de standplaats een voorziening heeft voor elektrische energie als de woonwagen. De installaties van woonwagen en standplaats moeten zijn gekoppeld.

De in een bestaand bouwwerk aanwezige elektriciteitsinstallatie moet ingevolge artikel 2.55, eerste lid, voldoen aan NEN 1010, uitgave 1962. Dat normblad bevat lagere eisen dan het normblad dat voor de nieuwbouw geldt. Het normblad bevat eisen met betrekking tot de omvang en inrichting van die installatie. Betreft het een installatie die is aangelegd na 1962 dan zal die installatie ten minste moeten voldoen aan de voorschriften die golden op het moment van de aanleg. Voor een voorziening voor hoge spanning moet zijn voldaan aan V 1041, een normblad uit 1942. Een voorziening voor elektriciteit voor apparatuur voor medisch onderzoek van een gezondheidszorgfunctie voldoet voorts aan NEN 3134, uitgave 1976. Voorgaande eisen ten aanzien van de inrichting gelden ook voor een bestaande noodstroomvoorziening. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor gasontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN IEC 60079-14. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor stofontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN 50281-1-2.

Voor deze laatste twee voorzieningen zijn de eisen voor de bestaande bouw gelijk aan die voor nieuwbouw.

Oogmerk van het derde lid van artikel 2.55 is dat de noodverlichting bij uitval van de normale stroomvoorziening zo lang blijft branden dat het bouwwerk veilig kan worden verlaten.

Artikel 2.54.

Artikel 2.52 regelt de aanwezigheid van een elektrische installatie en de aanwezigheid van een voorziening voor noodstroom voor bestaande bouwwerken. Een elektrische installatie is voor de meeste gebruiksfuncties voorgeschreven. Het is niet de bedoeling dat voor bestaande bouwwerken deze installatie aanwezig moet zijn als dit voor de nieuwbouw niet geldt.

De installatie moet blijkens artikel 2.52 in of bij het bouwwerk een aansluitpunt hebben, waarmee zij kan worden aangesloten op het openbare elektriciteitsnet. Dit aansluitpunt wordt in het Bouwbesluit ‘aansluitmogelijkheid‘ genoemd in onderscheid van de aansluitpunten voor de gebruiker. Het artikel schrijft niet voor dat de elektriciteitsinstallatie moet zijn aangesloten op het distributienet van elektriciteit, aangezien dit geen technisch voorschrift in de zin van artikel 2 van de Woningwet is. Voorschriften omtrent de beschikbaarheid van energie dienen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, in de gemeentelijke bouwverordening te worden gegeven. Bij woonwagens moet het voorschrift zo worden gelezen dat zowel de standplaats een voorziening heeft voor elektrische energie als de woonwagen. De installaties van woonwagen en standplaats moeten zijn gekoppeld.

De in een bestaand bouwwerk aanwezige elektriciteitsinstallatie moet ingevolge artikel 2.55, eerste lid, voldoen aan NEN 1010, uitgave 1962. Dat normblad bevat lagere eisen dan het normblad dat voor de nieuwbouw geldt. Het normblad bevat eisen met betrekking tot de omvang en inrichting van die installatie. Betreft het een installatie die is aangelegd na 1962 dan zal die installatie ten minste moeten voldoen aan de voorschriften die golden op het moment van de aanleg. Voor een voorziening voor hoge spanning moet zijn voldaan aan V 1041, een normblad uit 1942. Een voorziening voor elektriciteit voor apparatuur voor medisch onderzoek van een gezondheidszorgfunctie voldoet voorts aan NEN 3134, uitgave 1976. Voorgaande eisen ten aanzien van de inrichting gelden ook voor een bestaande noodstroomvoorziening. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor gasontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN IEC 60079-14. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor stofontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN 50281-1-2.

Voor deze laatste twee voorzieningen zijn de eisen voor de bestaande bouw gelijk aan die voor nieuwbouw.

Oogmerk van het derde lid van artikel 2.55 is dat de noodverlichting bij uitval van de normale stroomvoorziening zo lang blijft branden dat het bouwwerk veilig kan worden verlaten.

Artikel 2.55.

Artikel 2.52 regelt de aanwezigheid van een elektrische installatie en de aanwezigheid van een voorziening voor noodstroom voor bestaande bouwwerken. Een elektrische installatie is voor de meeste gebruiksfuncties voorgeschreven. Het is niet de bedoeling dat voor bestaande bouwwerken deze installatie aanwezig moet zijn als dit voor de nieuwbouw niet geldt.

De installatie moet blijkens artikel 2.52 in of bij het bouwwerk een aansluitpunt hebben, waarmee zij kan worden aangesloten op het openbare elektriciteitsnet. Dit aansluitpunt wordt in het Bouwbesluit ‘aansluitmogelijkheid‘ genoemd in onderscheid van de aansluitpunten voor de gebruiker. Het artikel schrijft niet voor dat de elektriciteitsinstallatie moet zijn aangesloten op het distributienet van elektriciteit, aangezien dit geen technisch voorschrift in de zin van artikel 2 van de Woningwet is. Voorschriften omtrent de beschikbaarheid van energie dienen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, in de gemeentelijke bouwverordening te worden gegeven. Bij woonwagens moet het voorschrift zo worden gelezen dat zowel de standplaats een voorziening heeft voor elektrische energie als de woonwagen. De installaties van woonwagen en standplaats moeten zijn gekoppeld.

De in een bestaand bouwwerk aanwezige elektriciteitsinstallatie moet ingevolge artikel 2.55, eerste lid, voldoen aan NEN 1010, uitgave 1962. Dat normblad bevat lagere eisen dan het normblad dat voor de nieuwbouw geldt. Het normblad bevat eisen met betrekking tot de omvang en inrichting van die installatie. Betreft het een installatie die is aangelegd na 1962 dan zal die installatie ten minste moeten voldoen aan de voorschriften die golden op het moment van de aanleg. Voor een voorziening voor hoge spanning moet zijn voldaan aan V 1041, een normblad uit 1942. Een voorziening voor elektriciteit voor apparatuur voor medisch onderzoek van een gezondheidszorgfunctie voldoet voorts aan NEN 3134, uitgave 1976. Voorgaande eisen ten aanzien van de inrichting gelden ook voor een bestaande noodstroomvoorziening. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor gasontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN IEC 60079-14. Een voorziening voor elektriciteit van een industriefunctie met risico voor stofontploffing voldoet, in aanvulling op het voorgaande, aan NEN-EN 50281-1-2.

Voor deze laatste twee voorzieningen zijn de eisen voor de bestaande bouw gelijk aan die voor nieuwbouw.

Oogmerk van het derde lid van artikel 2.55 is dat de noodverlichting bij uitval van de normale stroomvoorziening zo lang blijft branden dat het bouwwerk veilig kan worden verlaten.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties