Artikel 2.73.
Aangezien niet alle bestaande woningen, woongebouwen en niet tot bewoning bestemde gebouwen op grond van een wettelijke verplichting behoeven te zijn uitgerust met een gasinstallatie, is in dit besluit de aanwezigheid van een dergelijke installatie in een bestaande woning, een bestaand woongebouw of een bestaand, niet tot bewoning bestemd gebouw niet voorgeschreven.
Is een bestaande bouwwerk evenwel met een gasinstallatie uitgerust, dan moet er blijkens artikel 2.73 in of bij het bouwwerk een aansluitpunt zijn, waarmee de installatie kan worden aangesloten op het distributienet van gas. Dit aansluitpunt wordt in het Bouwbesluit ‘aansluitmogelijkheid’ genoemd ter onderscheid van de in het tweede lid voorgeschreven aansluitpunten voor de gebruiker.
Voorschriften omtrent de beschikbaarheid van energie dienen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, in de gemeentelijke bouwverordening te worden gegeven.
De inrichting van een voorziening voor gas moet blijkens artikel 2.74 veilig zijn. Om die reden moet
1. | de voorziening voor gas, met een nominale werkdruk tot 40 bar, voldoet aan NEN 2078, uitgave mei 1987; |
2. | de voorziening voor gas, met een nominale werkdruk tot 100 mbar, voldoet in afwijking van het eerste onderdeel aan het document Bodemniveau Gasinstallaties, uitgave EnergieNed, september 1992. |
In dit normblad en die "richtlijn" zijn ten aanzien van de inrichting van bestaande gasinstallaties voorschriften gegeven die in bepaalde opzichten afwijken van die, welke voor de nieuwbouw gelden, zonder dat evenwel het veiligheidsniveau van een bestaande gasinstallatie in betekenende mate onderdoet voor dat van een nieuwe installatie.