Artikel 4.34.
Het eerste lid geeft de functionele eis voor toiletruimten.
De in het tweede lid bedoelde tabel wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 4.35 bepaalt in welke situatie er één of meer toiletruimten aanwezig moeten zijn en bevat eisen omtrent het aantal daarvan (aanwezigheid); |
2. | artikel 4.36 heeft dezelfde strekking als artikel 4.35, maar betreft toiletten die mede toegankelijk zijn voor mensen met een functiebeperking (rolstoelgebruikers) (integraal toegankelijk); |
3. | artikel 4.37 bevat eisen aan de bereikbaarheid van toiletruimten (bereikbaarheid); |
4. | artikel 4.38 bepaalt wat voor afmetingen en oppervlakte toiletruimten moeten hebben (afmetingen), en |
5. | artikel 4.39 vereist dat toiletruimten afsluitbaar moeten zijn (afsluitbaarheid). |
Voor de lichte industriefunctie, ‘andere celfunctie’, ‘overige gebruiksfunctie’ en ‘bouwwerk, geen gebouw zijnde’ wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Het derde lid bepaalt dat de functionele eis op deze gebruiksfuncties niet van toepassing is.
Voor de situatie dat een gebouw twee of meer gebruiksfuncties bevat en de toiletruimten gemeenschappelijk worden gebruikt, bevat het Bouwbesluit 2003 geen voorschriften. Om toch het benodigde minimum aantal toiletruimten voor die veelvoorkomende situaties te bepalen zijn de achtergronden van de voorschriften van belang. Daarbij spelen de rekenwaarden van de klasse van de bezettingsgraad, zoals neergelegd in het algemeen deel van deze toelichting een rol. Op grond van de arbovoorschriften zoals deze tot 1997 hebben geluid, is uitgegaan van één toiletruimte per 20 werknemers, met een minimum van twee. Het vereiste van ten minste twee toiletruimten vloeit voort uit de uit het oogpunt van arbeidsomstandigheden en integratie van de vrouw in het arbeidsproces noodzakelijke scheiding van toiletten naar seksen. Wanneer echter niet meer dan 10 personen in een gebouw werkzaam zijn mag met 1 toiletruimte worden volstaan.
Met deze kennis gewapend kan het volgende worden afgeleid:
Het noodzakelijk aantal gemeenschappelijke toiletruimten voor niet tot bewoning bestemde gebruiksfuncties is:
waarin:
GO Bn | is de getalswaarde van de gebruiksoppervlakte in m² die op een toiletruimte is aangewezen bij een bezettingsgraadklasse B1, B2, B3, B4 respectievelijk B5. |
60, 150, 360 en 900 | zijn de getalswaarden, afhankelijk van de klasse van de bezettingsgraad, voor het bepalen van het aantal toiletruimten, gebaseerd op maximaal 20 personen aangewezen op één toiletruimte. |
Bij een combinatiegebouw met een bijeenkomstfunctie, niet zijnde voor het aanschouwen van sport, blijft de gebruiksoppervlakte van die functie buiten beschouwing, maar wordt het aantal toiletruimten daarna met 2 verhoogd. Hierbij geldt dat het aantal gemeenschappelijke toiletruimten minimaal 2 moet zijn (ook bij B5), tenzij aan de volgende formule is voldaan (geldt niet voor bijeenkomstfunctie anders dan het aanschouwen van sport):
waarin:
GO Bn | is de getalswaarde van de gebruiksoppervlakte in m² die op een toiletruimte is aangewezen bij een bezettingsgraad B1, B2, B3, B4 respectievelijk B5, m.u.v. een winkelfunctie, sportfunctie, celfunctie voor langdurig dag- en nachtverblijf, voor een gezondheidszorgfunctie en voor een logiesfunctie, gelegen in een logiesgebouw |
GO winkel | is de gebruiksoppervlakte van een winkelfunctie, onafhankelijke van een klasse van de bezettingsgraad |
GO sport | is de gebruiksoppervlakte van een sportfunctie, onafhankelijk van de klasse van de bezettingsgraad |
GO cel;lang | is de gebruiksoppervlakte van een celfunctie voor langdurig dag- en nachtverblijf, onafhankelijk van de klasse van de bezettingsgraad |
GO gezondheidszorg | is de gebruiksoppervlakte van een gezondheidszorggebouw, onafhankelijk van de klasse van de bezettingsgraad |