§ 4.8.1. Nieuwbouw
Artikel 4.45.
Het eerste lid geeft de functionele eis voor badruimten.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 4.46 bepaalt in welke situatie er een of meer badruimten aanwezig moeten zijn en bevat eisen omtrent het aantal daarvan (aanwezigheid); |
2. | artikel 4.47 bepaalt hetzelfde als artikel 4.46, maar dan voor integraal toegankelijke badruimten (integrale toegankelijkheid); |
3. | artikel 4.48 bevat eisen aan de bereikbaarheid van badruimten (bereikbaarheid); |
4. | artikel 4.49 bepaalt wat voor afmetingen badruimten moeten hebben (afmetingen), en |
5. | artikel 4.50 vereist dat bepaalde badruimten afsluitbaar moeten zijn (afsluitbaarheid). |
Voor de bijeenkomstfunctie, industriefunctie, kantoorfunctie, onderwijsfunctie, winkelfunctie, 'overige gebruiksfunctie', 'bouwwerk geen gebouw zijnde', alsmede enkele subgebruiksfuncties, wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Het derde lid bepaalt dat de functionele eis op deze gebruiksfuncties niet van toepassing is.
De voorschriften voor een onderwijsfunctie zijn ontleend aan artikel 8, tweede lid, van het voormalige Bouwbesluit ISOVSO.
De voorschriften voor een sportfunctie zijn, wat zwembaden betreft, ontleend aan het Besluit hygiëne en veiligheid zweminrichtingen.
Artikel 4.46.
Dit artikel regelt of een gebruiksfunctie één of meer badruimten moet omvatten.
Wat betreft het aantal vereiste badruimten geeft het eerste lid voor bepaalde gebruiksfuncties een minimum aan. Voor enkele andere gebruiksfuncties stelt het tweede lid, behalve een minimum aan het aantal badruimten, een maximum aan de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie(s) die erop is (zijn) aangewezen.
Op grond van het vijfde lid kan een vereiste badruimte voor meer dan één woonfunctie zijn bestemd. Om tegen te gaan dat teveel personen op zo’n gemeenschappelijke badruimte zijn aangewezen, is daarom een maximum gesteld aan de oppervlakte van de betrokken woonfuncties.
Het zesde lid maakt het mogelijk dat een voorgeschreven badruimte voor meer dan één gebruiksfunctie is bestemd. Het voorschrift staat toe dat het ook bij verschillende gebruiksfuncties kan, maar de kans van voorkomen daarom is kleing. Veelal zal het gaan om gebruikfunctie van dezelfde soort, bijvoorbeeld twee logiesfuncties.
Het zevende lid staat toe dat een badruimte - voorgeschreven of niet voorgeschreven - is samengevoegd met een toiletruimte. De laatste mag ook een integraal toegankelijke toiletruimte zijn.
Artikel 4.47.
Het doel van dit artikel is te waarborgen dat één of meer van de in een gebruiksfunctie aanwezige, al dan niet gemeenschappelijke badruimten zo zijn ingericht dat personen met een functiebeperking daarvan gebruik kunnen maken.
Het tweede lid heeft betrekking op hoge of grote woongebouwen waarin gemeenschappelijke badruimten voorkomen. Voor de bepaling of er ten minste een badruimte geschikt moet zijn voor lichamelijk gehandicapten wordt het gehele woongebouw in ogenschouw genomen. Dit voorschrift is nieuw en levert een bijdrage aan duurzaam bouwen. Op deze wijze kunnen oudere mensen die eerder hulpbehoevend zijn, langer zelfstandig blijven wonen op de locatie waar ze altijd hebben gewoond.
Het derde lid bevat een regeling voor het aantal vereiste, integraal toegankelijke badruimten.
Het combineren van een integraal toegankelijke badruimte met een toiletruimte is krachtens het vijfde lid toegestaan, ook wanneer de toiletruimte een integraal toegankelijk toiletruimte is. De bedoeling van dit lid is eraan bij te dragen dat de toegankelijkheidssector minimaal de ruimten omvat die nodig zijn om aan het doel van de integrale toegankelijkheid te kunnen beantwoorden.
Artikel 4.48.
De strekking van dit artikel, dat alleen op de woonfunctie betrekking heeft, is tweeledig. Allereerst waarborgt het dat een voorgeschreven badruimte binnen de woning of het woongebouw bereikbaar is, zodat bewoners op weg daarheen niet zijn blootgesteld aan weer en wind. Dit betekent dat de niet-gemeenschappelijke badruimte binnen de woning ligt en dat een gemeenschappelijke badruimte in een woongebouw bereikbaar moet zijn door een deur tussen de woning en die badruimte dan wel via een besloten, gemeenschappelijke verkeersroute.
Voorts is dit artikel erop gericht dat gemeenschappelijke badruimten van een woonfunctie binnen redelijke tijd te bereiken zijn. Hiertoe zijn er eisen gesteld aan verschillen in hoogteligging en afstand tussen deze badruimten en de erop aangewezen woonfuncties.
Het voorschrift van het vierde lid betekent feitelijk dat een gemeenschappelijke badruimte op dezelfde verdieping moet liggen als de daarop aangewezen woonfuncties, dan wel een verdieping hoger of lager.
Artikel 4.49.
Dit artikel regelt dat de vloeroppervlakte van een voorgeschreven badruimte ten minste bepaalde afmetingen moet hebben. Deze afmetingen zijn zodanig dat er ook na plaatsing van bijvoorbeeld een wastafel en een douchebak voldoende gebruiksruimte is. De plafondhoogte van badruimten in gebruiksfuncties is, gelijk aan de vrije hoogte van deuren in die functies (artikel 4.11), aangescherpt van 2,1 m tot 2,3 m.
Wanneer het gaat om een gecombineerde toilet- en badruimte, zal naast het gegeven voorschrift ook het matje van 0,9 m x 1,2 m in de ruimte moeten passen.
Een integraal toegankelijke badruimte dient zodanige afmetingen te hebben, dat een rolstoelgebruiker daarvan zelfstandig of met hulp gebruik kan maken. De afmetingen in het zesde lid zijn gebaseerd op het ‘Handboek voor Toegankelijkheid’ van de Federatie Nederlandse Gehandicaptenraad (thans Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland), 5e druk 2003 uitgegeven door Reed Business Information.
Artikel 4.50.
Het afsluitbaar zijn in de zin van het Bouwbesluit betekent hier dat een badruimte een deur moet hebben die dicht kan. Dat wil zeggen dat de deur aan bovenzijde aansluit tegen de bovendorpel en doorloopt tot aan de vloer. Het is niet vereist is dat de deur op slot kan worden gedaan.
Wanden moeten van vloer tot plafond doorlopen. Voor groepen van douchecabines waarbij de cabines niet geheel afsluitbaar zijn (de wanden lopen niet door tot de vloer en het plafond) zal toepassing moeten worden gegeven aan het gelijkwaardigheidsbeginsel.
In tegenstelling tot hetgeen algemeen geldt, behoeft een deur van badruimte van een celfunctie niet tot op de grond door te lopen en aan de bovenzijde aan te sluiten op de bovendorpel van het kozijn. Het is echter in tegenstelling tot het voorschrift zelve wel de bedoeling dat de badruimte van een celfunctie een deur heeft. Met het niet volledig afsluitbaar zijn is gewaarborgd dat een bewaarder ook in een badruimte voldoende toezicht kan uitoefenen op het doen en laten van een gedetineerde. Dit voorschrift is mede ontleend aan de Regeling politiecellencomplex.