Artikel 2.9.
Vloeren, trappen en hellingbanen waarover een rookvrije vluchtroute voert moeten blijkens het eerste lid bij brand gedurende langere tijd in stand blijven, zodat daarover nog kan worden gevlucht. Hiermee wordt gewaarborgd dat de gebruikers van het bouwwerk voldoende gelegenheid hebben zich na het uitbreken van brand tijdig naar buiten te begeven. Ook krijgt hierdoor de brandweer tijd om het bouwwerk te doorzoeken op eventueel daarin achtergebleven personen. Het gaat hierbij om bouwconstructies die er voor zorgen dat vloeren, trappen of hellingbanen op hun plaats blijven en nog kunnen worden belopen. Het gaat niet om wanden of plafonds die op een vloer, trap of hellingbaan kan vallen. De basis is dat er twee vluchtmogelijkheden beschikbaar zijn, zodat er praktisch gezien altijd ten minste één route beschikbaar is waarover kan worden gevlucht, zodat het niet nodig is om belemmeringen van routes die direct door een brand worden bedreigd te reguleren.
Voor situaties waarbij gebruikers van het gebouw niet naar het aansluitende kunnen of mogen vluchten en om die reden een veilige plaats binnen het gebouw is voorschreven, zal de brandweer 60 minuten de tijd moeten hebben om haar binnenaanval succesvol te kunnen uitvoeren. Dat zou tot extra eisen aan trappen, vloeren en hellingbanen moeten leiden.
Niet langer gelden er eisen voor de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken van een gewone vloer of een trap, die zich bevindt binnen een rookcompartiment, zoals bijvoorbeeld een woning. Die eisen gingen uit van een volledig ontwikkelde brand. Voor een vloer of een trap, waarvan gebruik moet kunnen worden gemaakt om binnen een rookcompartiment het gebouw te verlaten of te doorzoeken, waren die eisen te streng. Bij een volledig ontwikkelde brand is een vloer of een trap namelijk niet meer als zodanig te gebruiken. Met het laten vervallen van die eisen ontstaat geen onveiliger situatie dan zonder die eisen.
In het tweede lid zijn bijzondere eisen gesteld aan de hoofddraagconstructie van een woonfunctie (ook in woongebouwen). De zwaarte van deze eisen is gekoppeld aan de hoogte van vloeren van de woonfunctie. Deze voorschriften zijn strenger dan tot dusverre volgens het Bouwbesluit hebben gegolden. De voorschriften zijn in lijn gebracht met die van de utiliteitsbouw, zij het dat in plaats van een hoogte van 5 m een hoogte van 7 m bepalend is voor de zwaarte van de grenswaarde. Deze maat van 7 m is gekozen om een gewone eengezinswoning aan geen zwaardere eisen bloot te stellen dan 60 minuten.
De eis die krachtens het tweede lid zou gelden, wordt op grond van het derde lid met 30 minuten verminderd, indien de woonfunctie of het woongebouw waarin die woonfunctie ligt is vervaardigd van materialen die niet of nauwelijks kunnen branden, zoals bijvoorbeeld baksteen. De grenswaarde van 500 MJ/m2 is ontleend aan het rapport van TNO Bouw “Bouwbesluit; permanente vuurbelasting”, nr 94-BKR-R1448. Voor een definitie van het begrip hoofddraagconstructie wordt verwezen naar NEN 6702.
Het vierde lid bevat een bijzondere eis voor de hoofddraagconstructie van utiliteitsgebouwen waarin een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 meter boven het meetniveau. Tot die hoogte gelden er geen brandwerendheidseisen voor die gebouwen.
Ook het vijfde lid geeft speciale eisen, maar dan voor bijeenkomstfuncties voor kinderopvang jonger dan 4 jaar en voor 24-uurs opvang, gezondheidszorgfuncties voor aan bed gebonden patiënten, celfuncties bestemd voor dag- en nachtverblijf en voor logiesfuncties met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2, of die liggen in een logiesgebouw. Dit oppervlaktecriterium betekent, dat gangbare recreatiewoningen, trekkershutten, volkstuinhuisjes en daarmee vergelijkbare bouwwerken met een logiesfunctie niet onder dit vijfde lid vallen, zodat er geen brandwerendheidseisen voor gelden. Ook het hoogtecriterium geldt niet voor die logiesfuncties. Net als in het tweede lid is de zwaarte van de eisen gekoppeld aan de hoogte van vloeren van het gebouw. Wat betreft gebouwen waarin de vloeren van verblijfsgebieden hoger liggen dan 5 m, geldt dezelfde eis als die het vierde lid aan andere utiliteitsgebouwen stelt. Het achtste lid (oud) van artikel 174 van het Bouwbesluit is niet langer gegeven, ook niet in termen van prestatie-eisen. Op grond van de wbdbo-eisen moet worden vastgesteld dat een lagere grenswaarde dan 60 minuten niet toelaatbaar is als dat er toe leidt dat de brandcompartimentering niet meer gedurende die tijd functioneert.
Het zesde lid bevat voor alle utiliteitsfuncties, ongeacht over er wordt overnacht of niet, een soortgelijke reductie van de eisen als in het derde lid voor woonfuncties is geregeld. Het gaat hier om gebouwen waarvan de permanente vuurbelasting van alle constructie-onderdelen tezamen niet of nauwelijks een bijdrage levert aan brand. Praktisch betekent dit dat de verminderde eis geldt voor gebouwen van steenachtig materiaal. Deze reductiemogelijkheid geldt ook voor die gebruiksfuncties waar het vierde lid van toepassing is.
Het zevende lid heeft betrekking op bouwwerken die geen gebouwen zijn. De aard hiervan loopt sterk uiteen, van bruggen tot tribunes en van zendmasten tot verdeelkasten voor de kabeltelevisie. De met het oog op het doel van het voorschrift zal de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken dan ook per soort bouwwerk sterk verschillen. Om die reden is volstaan met een functionele eis, die burgemeester en wethouders voor het individuele geval kunnen kwantificeren. Het is duidelijk dat in dit kader de bouwwerken die zijn bestemd voor het publiek, zoals bijvoorbeeld tribunes, of voor het kunnen uitvoeren van blusactiviteiten, zoals bijvoorbeeld steigers bij drijvende woningen, de meeste aandacht behoeven.