Artikel 3a.4 Exameninstellingen
Lid 1.
De minister wijst de instellingen aan die zijn belast met:
a. | het afnemen van het examen; |
b. | het afnemen van het herexamen; |
c. | het afnemen van het bijscholingsexamen. |
Lid 2.
Een exameninstelling:
a. | bezit rechtspersoonlijkheid; |
b. | heeft een vestiging in Nederland; |
c. | beschikt over voldoende deskundigheid om examens op te stellen en af te nemen; |
d. | beschikt over een kwaliteitssysteem dat op schrift is gesteld; |
e. | beschikt over faciliteiten om examens af te nemen. |
Lid 3.
De minister kan een adviescommissie instellen die de minister adviseert over de beoordeling van de deskundigheid, bedoeld in het tweede lid.
Lid 4.
De adviescommissie, bedoeld in het derde lid, bestaat uit minimaal drie en maximaal zeven leden.
Lid 5.
De minister kan aan de aanwijzing van een exameninstelling voorschriften verbinden.
Lid 6.
De minister kan de aanwijzing intrekken indien een exameninstelling niet voldoet aan de in het tweede lid bedoelde voorwaarden of de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet naleeft.
Lid 7.
Een exameninstelling stelt een examenreglement en een huishoudelijk reglement vast.
Lid 8.
Een exameninstelling verstrekt desgevraagd aan de minister alle inlichtingen die hij voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. De minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, die hij voor de vervulling van zijn taak nodig heeft.
Lid 9.
Indien een exameninstelling niet voldoet aan een of meer van haar verplichtingen bericht zij dit onverwijld schriftelijk aan de minister.