Artikel 2.85.
Dit artikel heeft ziet er op dat een dak aan de bovenzijde zodanig is samengesteld dat het dak van een bouwwerk door een onverhoedse aanraking met vuur niet in brand vliegt. Het gaat hierbij om zogenaamd vliegvuur, zoals bijvoorbeeld in de rook van een open haard of in geval van een vonkenregen, afkomstig van een nabijgelegen brandend bouwwerk. Om te kunnen vaststellen of een dak niet brandgevaarlijk is, dient het op grond van het eerste lid bestand te zijn tegen een in NEN 6063 omschreven beproeving. Tijdens die beproeving wordt een korf met brandend houtwol op verschillende plaatsen op een proefdak van overeenkomstige samenstelling geplaatst, waarbij wordt nagegaan of het materiaal aan de bovenzijde van het dak niet voor een te groot deel wegsmelt, er niet een te groot gat in het dak brandt, er geen brandverschijnselen aan de binnenzijde van het dak waarneembaar zijn en er geen brandende of gloeiende delen door het dak vallen.
Op grond van het eerste lid zal het merendeel van de gebruiksfuncties een niet brandgevaarlijk dak moeten hebben. Een overige gebruiksfunctie van beperkte omvang, waaronder een aparte berging of garage, mag wel een brandgevaarlijk dak hebben. Het gaat om de veiligheid van het gebouw waarin de gebruiksfunctie ligt. Voor een gebouw met verschillende gebruiksfuncties geldt dan het algemene uitgangspunt, dat altijd de zwaarste eis geldt.
Indien bijvoorbeeld een berging of een garage in hetzelfde brandcompartiment ligt als een woning, dan gelden de voorschriften voor de woning. Ook de berging of de garage zal dan een niet brandgevaarlijk dak moeten hebben. Het ware beter geweest aan te sluiten bij de brandcompartimentering. Wanneer de berging of garage geen brandcompartiment is en een brand in die berging of garage dus geen beperking inhoudt voor uitbreiding van de brand naar de woning, is het onlogisch aan het dak wel vergaande eisen te stellen.
In het tweede en derde lid is geregeld dat bij gebouwen met een beperkt aantal verdiepingen waarop voor het verblijf van mensen bestemde ruimten zijn gelegen - in de meest gangbare bouw maximaal één verdieping -, en bij bouwwerken met een beperkt aantal verdiepingen die mede door bezoekers mogen worden betreden en welke gebouwen of bouwwerken zijn gelegen op een voldoende afstand van de perceelsgrens dan wel van het hart van een openbare weg, een openbaar water of openbaar groen, het eerste lid buiten toepassing blijft. Aan deze bepaling ligt ten grondslag dat bij inachtneming van het in die leden gestelde afstandscriterium, de kans op brand ten gevolge van bijvoorbeeld het stoken van een open haard in een naburig bouwwerk, gering is. Daarbij speelt mede een rol dat bij gebouwen met een dergelijk beperkt aantal verdiepingen, het ontvluchten bij brand gemakkelijker kan plaatsvinden dan bij hogere gebouwen of bouwwerken. Wel moet bedacht worden dat bijvoorbeeld bij industriegebouwen het kan gaan om grote ongecompartimenteerde gebouwen, zodat mocht het dak vlam vatten snel sprake zal zijn van een niet meer beheersbare situatie. De wetgever heeft geen relatie gelegd met de grootte van het compartiment dat onder een dak kan zijn gelegen. De markt zal in deze zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen.
De situatie kan zich voordoen dat een klein, laag gebouw dat als nevenfunctie grenst aan bijvoorbeeld een woning een niet brandgevaarlijk dak heeft. Immers, voor gebruiksfunctie 11b geldt het voorschrift niet. In dat geval kan via een “flying brand” toch gemakkelijk brand ontstaan in een nabijgelegen woning. Het zal duidelijk zijn dat dit niet de bedoeling is. De markt zal in deze haar verantwoordelijkheid moeten nemen.