Artikel 2.191.
Het doel van dit artikel is te bereiken dat met bouwkundige middelen een beginnende brand van binnenuit moet kunnen worden bestreden. Daarom moeten er in bepaalde categorieën bouwwerken bouwkundige voorzieningen voor het bestrijden van brand aanwezig zijn. Het gaat hierbij om bouwwerken die door hun grootte of door de aard van hun bestemming een verhoogd risico opleveren voor het vallen van slachtoffers als gevolg van brand. Een voorbeeld hiervan zijn woongebouwen voor minder zelfredzame personen, zoals bijvoorbeeld een verzorgingsflat of een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang.
De bouwkundige voorzieningen die worden verlangd hebben betrekking op brandslanghaspels en droge blusleidingen.
Op grond van de gebruiksvoorschriften van de gemeentelijke bouwverordening kunnen er aanvullende, niet-bouwkundige eisen zijn gesteld omtrent de aanwezigheid van middelen tot brandbestrijding. Een voorbeelden hiervan zijn kleine blusmiddelen. Daarnaast hebben planologische voorschriften relatie met de mogelijkheden een brand snel te kunnen blussen, zoals openbare bluswaterwinplaatsen in de nabijheid van het bouwwerk en een goede bereikbaarheid van het bouwwerk voor brandweervoertuigen.
Het eerste lid vereist de aanwezigheid van een of meer droge blusleidingen in gebouwen die hooggelegen ruimten voor het verblijf van mensen omvatten. Het criterium is dat een gebouw een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen bevat met een vloer die hoger ligt dan 20 meter. Het meetniveau is het op het gebouw aansluitende terrein, gemeten ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw. De droge blusleidingen geven de brandweer ook op de hoger gelegen verdiepingen de beschikking over bluswater.
Het tweede en het derde lid schrijven de aanwezigheid voor van een of meer brandslanghaspels. Met de aanwezigheid van brandslanghaspels wordt beoogd de gebruikers van het gebouw in staat te stellen een beginnende brand zelf te blussen.
Het tweede lid stelt deze voor een aantal gebruiksfuncties vanaf een bepaalde omvang verplicht. Wat betreft niet in een woongebouw gelegen woonfuncties valt hierbij te denken aan bijvoorbeeld een gezinsvervangend tehuis of bejaardentehuis met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2. Het voert voorts te ver dit voor alle gebouwen te eisen. Als zich bijvoorbeeld slechts een beperkt aantal mensen in een gebouw zal ophouden en er in het gebouw geen overnachting plaatsvindt, is de aanwezigheid van een brandslanghaspel minder opportuun.
Brandslanghaspels worden in elk geval wenselijk geacht in onder meer bijeenkomstfuncties, gezondheidszorgfuncties bestemd voor klinische patiënten, gebouwen waar overnachting plaatsvindt of wordt geslapen, zoals logiesfuncties, bijeenkomstfuncties voor kinderopvang en penitentiaire inrichtingen, sport-, onderwijs- en kantoorfuncties van enige omvang, en gebruiksfuncties waarin, gelet op de aard van de bestemming, gevaar voor het ontstaan van brand bestaat.
In het vierde lid is een functionele eis gesteld ten aanzien van bouwwerken die geen gebouw zijn. De reden hiervan is de grote verscheidenheid van bouwwerken die onder deze gebruiksfunctie vallen, welke ook in de grootte van het risico dat ze opleveren tot uiting komt. Bij de bouw of verbouwing van deze bouwwerken kunnen, afhankelijk van de bestemming en de grootte, bouwkundige voorzieningen voor brandbestrijding noodzakelijk zijn. De beleidsruimte die hier aan de uitvoerende organen wordt gelaten heeft betrekking zowel op de aanwezigheid van de voorzieningen als op de aard van de voorzieningen In de regel zal het ook bij deze bouwwerken gaan om droge blusleidingen en brandslanghaspels.