Artikel 2.56.
Het eerste lid geeft de functionele eis voor verlichting voor te bouwen bouwwerken.
De in het tweede lid bedoelde tabel wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 2.57 bepaalt in welke situatie een verlichtingsinstallatie aanwezig moet zijn, met de bijbehorende eis aan de verlichtingssterkte (verlichtingssterkte); |
2. | artikel 2.58 bepaalt in welke situatie een verlichtingsinstallatie moet zijn aangesloten op de voorziening voor elektriciteit (stroomvoorziening); |
3. | artikel 2.59 bepaalt in welke situatie een verlichtingsinstallatie moet zijn aangesloten op de voorziening voor noodstroom (noodverlichting); |
4. | artikel 2.60 stelt eisen aan de lichtsterkte van de noodverlichting (in tabel 2.56 aangeduid als voorziening voor noodstroom); |
5. | artikel 2.61 geeft aan van welke voorschriften burgemeester en wethouders geen ontheffing kunnen verlenen (verbouw), en |
6. | artikel 2.62 geeft voor niet-permanente bouw aan welke voorschriften voor nieuwbouw daarvan gelden, in aanvulling op de relevante voorschriften voor bestaande bouw (tijdelijke bouw). |
Voor de woonfunctie van woonwagen wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Het derde lid bepaalt dat de functionele eis op deze gebruiksfunctie niet van toepassing is.