Artikel 2.59.
Voor risicovolle situaties wordt een aansluiting op de elektrische installatie niet voldoende betrouwbaar geacht en is een aansluiting op een voorziening van noodstroom voorgeschreven.
Volgens dit artikel behoeft niet elke verlichtingsinstallatie te zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom. Dit geldt met name niet voor die gebouwtjes waarin niet meer dan één persoon per 20 m² vloeroppervlakte zal verblijven (in het voorschrift aangeduid met >900 m² aan verblijfsruimte(=rekenwaarde bij B4, zijnde 12, maal 75; zie algemeen gedeelte van deze toelichting)). In de regel zal er, wanneer meer dan vijfenzeventig personen gebruik moeten kunnen maken van een verblijfsgebied, een voorziening voor noodstroom moeten zijn. Dit voorschrift is daarmee afgestemd op het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Voor een ondergronds gelegen verblijfsruimte van een gebouw ten dienste van het vervoer van personen is een aansluiting op een noodstroomvoorziening verplicht. Dit is ontleend aan het Metroreglement. Voorts is een aansluiting op een noodstroomvoorziening verplicht voor een grote ondergrondse parkeergarage.
Noodstroom is voorgeschreven voor grote verblijfsruimten met een hoge bezettingsgraad in utiliteitsgebouwen, voor liftkooien en - afhankelijk van de gebruiksfunctie - voor de routes van voorgeschreven rookvrije vluchtroutes.
Een verlichtingsinstallatie ten dienst van een rookvrije vluchtroute is, voor zover die route voert door een besloten ruimte, aangesloten op de voorziening voor noodstroom. Dit geldt niet voor een woonfunctie.
Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat de verlichtingsinstallatie van de kooi van een lift moet zijn aangesloten op de voorziening voor noodstroom. Dit voorschrift voorziet in de implementatie van onderdeel 4.8 van bijlage I van de richtlijn liften (95/16/EG) waar artikel 3 van die richtlijn naar verwijst. In dat onderdeel is bepaald dat bij gebruik van de lift en bij geopende deuren er voldoende licht in de kooi aanwezig moet zijn en dat er ook noodverlichting moet zijn.