Afdeling 3.12. Luchtverversing van overige ruimten
§ 3.12.1.Nieuwbouw
Artikel 3.67.
Het eerste lid geeft de functionele eis voor luchtverversing van overige ruimten voor te bouwen bouwwerken.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 3.68 bepaalt in welke situatie er een voorziening voor luchtverversing aanwezig moet zijn (aanwezigheid); |
2. | artikel 3.69 bepaalt wat voor capaciteit de voorziening ten minste moet hebben (capaciteit); |
3. | artikel 3.70 bevat voorschriften omtrent het kunnen regelen van de voorziening door de gebruiker (regelbaarheid); |
4. | artikel 3.71 bepaalt de richting van de luchtstroming van en naar de voorziening (stromingsrichting); |
5. | artikel 3.72 stelt eisen betreffende de plaats van de instroomopening van de toevoervoorziening (plaats van de opening), en |
6. | artikel 3.73 bepaalt vanwaar de verse lucht naar een verblijfsgebied of verblijfsruimte moet worden toegevoerd en waarheen deze moet worden afgevoerd (luchtkwaliteit). |
Voor de gebruiksfunctie ‘ander bouwwerk, geen gebouw zijnde’ wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Het derde lid bepaalt dat de functionele eis op deze gebruiksfunctie niet van toepassing is.
In deze paragraaf zijn geen voorschiften opgenomen voor een ruimte ten behoeve van het stallen van een motorvoertuig. Dat wil niet zeggen dat indien een auto wordt gestald in een ruimte die daar niet primair voor is bedoeld en dus niet is aan te merken als een verblijfsgebied/verblijfsruimte voor het stallen van een motorvoertuig, er geen eisen zouden moeten gelden. Dan zal toepassing moeten worden gegeven aan de dienovereenkomstig gegeven voorschriften in afdeling 3.10.
Artikel 3.68.
Ventilatie is niet alleen voor een verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte noodzakelijk, maar ook voor een aantal andere ruimten in een gebruiksfunctie. Deze ruimten zijn weliswaar niet bestemd voor langdurig verblijf van mensen, maar kunnen door de aard van hun gebruik een verhoogde kans op verontreiniging of andersoortig gevaar voor de gezondheid van de gebruikers opleveren.
Dit artikel regelt de aanwezigheid van een voorziening waarmee die andere ruimten in een gebruiksfunctie langs natuurlijke of mechanische weg kunnen worden geventileerd. Zo’n ventilatievoorziening moet er om te beginnen zijn voor gemeenschappelijke gangen, trappenhuizen en dergelijke in woon- en logiesgebouwen. De gestelde eisen ten aanzien van een besloten gemeenschappelijke verkeersruimte strekken ertoe de kwaliteit van de binnenlucht in die ruimte op peil te houden.
Voor een liftkooi geldt dat er op een kleine oppervlakte veel mensen kunnen samenzijn. Bij langdurig gebruik van de liftkooi, bijvoorbeeld in geval van een storing, is bij gebrek aan ventilatie de kans groot op sterke verontreiniging van de lucht in de liftkooi en kan er een hoge temperatuur ontstaan. Om die reden moet de liftschacht voldoende worden geventileerd. De voorschriften voor de ventilatie van de liftkooi zijn onderwerp van regeling van het Warenwetbesluit liften.
De aan de ventilatie van een meterruimte gestelde eis strekt ertoe dat, indien nabij een aansluiting van een gasmeter onverhoopt enige gaslekkage optreedt, dit gas in voldoende mate wordt verdund, zodat de kans op explosie beperkt is.
Tenslotte is ventilatie voorgeschreven voor grote opslagruimten voor afval, teneinde de kans te beperken dat er door de opslag van grote hoeveelheden afval stankhinder in de rest van het gebouw ontstaat.
Voor “tunnel of daarmee vergelijkbaar bouwwerk” bevat het zesde lid een functionele eis. Op grond hiervan kunnen burgemeester en wethouders bij de toetsing van een bouwaanvraag beoordelen of in voldoende mate in ventilatie is voorzien, afhankelijk van de bestemming en de grootte van dat bouwwerk. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een langgerekte autotunnel, die ventilatie behoeft om te voorkomen dat zich daarin schadelijke gassen ophopen.
Artikel 3.69.
Met dit artikel wordt beoogd dat de door de mens en door afval veroorzaakte verontreiniging en verhitting van de lucht in een gebouw op een voldoelde laag peil worden gehouden, concentratie van ontplofbare gassen wordt voorkomen en geurstoffen in voldoende mate worden afgevoerd. De voor de onderscheiden ruimten vereiste capaciteit van de luchtverversing is gerelateerd aan de aard van het gebruik van die ruimten. Evenals in paragraaf 3.10.1 is voor de bepaling van de capaciteit verwezen naar NEN 1087.
Voor de liftschacht is een gekwantificeerde eis gegeven, maar daarnaast moet de liftschacht zoveel worden geventileerd dat er voor wat betreft de liftkooi voldaan kan worden aan de op grond van het Warenwetbesluit liften, in welk besluit de liftenrichtlijn (95/EG/16) is geïmplementeeerd, gestelde eis. Zie daartoe ook NEN EN 81-1 en NEN EN 81-2, telkens onderdeel 5.2.3. De gangbare ventilatie-eis voor de liftkooi is 6 dm³/s per m² vloeroppervlakte van de liftkooi, bepaald volgens NEN 1087.
Aan de hand van ISO 4190-1:1999 (International Standard, Lift-installation Standard) is bepaald wat de relatie is tussen de vloeroppervlakte van de liftkooi en van de liftschacht en vervolgens bij welke ventilatiecapaciteit van de liftschacht de ventilatiecapaciteit voor de liftkooi is gewaarborgd.
Artikel 3.70.
Het is niet de bedoeling dat door ingrijpen van de mens de ventilatie, zoals in deze paragraaf is bedoeld, met de hand kan worden teruggeregeld tot nul. Dat kan tot overmatige stankverspreiding of tot een te grote mate van onveiligheid leiden.
Artikel 3.71.
Het voorschrift inzake de richting van de luchtstroming is gesteld om te voorkomen dat bijvoorbeeld een afvoervoorziening als toevoer gaat werken. Tevens dient het er voor om te verifiëren dat de ventilatie ook daadwerkelijk tot stand kan komen.
Vanwege het principe van gelijke monniken, gelijke kappen dat aan het Bouwbesluit 2003 ten grondslag ligt (zie algemeen deel van de toelichting), is bepaald dat bij het bepalen van de stromingsrichting geen rekening wordt gehouden met bouwwerken, die op een aangrenzend perceel zijn gelegen.
Artikel 3.72.
Het eerste lid leidt er toe dat tussen een afvoeropening van een ventilatievoorziening en een toevoeropening van een ventilatieopening en van een verbrandingsluchttoevoer een zodanig afstand aanwezig is, dat door de wind de vervuilde lucht voldoende is gemengd met zuivere lucht opdat die lucht weer geschikt is ventilatielucht of verbrandingslucht die stroom via een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen.
Vanwege het principe van gelijke monniken, gelijke kappen dat aan het Bouwbesluit 2003 ten grondslag ligt (zie algemeen deel van de toelichting), is bepaald dat bij het bepalen van de luchtkwaliteit geen rekening wordt gehouden met bouwwerken, die op een aangrenzend perceel zijn gelegen.
Aan het tweede lid ligt eveneens het principe van gelijke monniken, gelijke kappen dat aan het Bouwbesluit 2003 ten grondslag (zie algemeen deel van de toelichting). Dit voorschrift heeft voorts tot doel dat ten minste een zekere mate van ventilatie tot stand komt indien op korte afstand op een aangrenzend perceel wel een bouwwerk aanwezig is.
Artikel 3.73.
Dit artikel regelt allereerst voor opslagruimten voor afval en voor gemeenschappelijke verkeersruimten, dat de toevoer van verse lucht en de afvoer van binnenlucht rechtstreeks van en naar buiten plaatsvinden. In opslagruimten voor afval vloeit uit de aard van het gebruik voort dat de binnenlucht wordt verontreinigd. Een open verbinding met andere ruimten zou verspreiding van deze verontreiniging door de rest van het gebouw tot gevolg hebben.
Indien bijvoorbeeld een besloten gemeenschappelijke verkeersruimte in een woongebouw zijn lucht zou aanzuigen uit daaraan grenzende woningen, dan zouden geurstoffen zich door het gehele gebouw kunnen verspreiden, dus ook van de ene woning naar de andere woning. Dat nu is niet de bedoeling. Dat is ook mede de reden waarom in afdeling 5.2 luchtdoorlatendheidseisen zijn gesteld aan een groep van niet-gemeenschappelijke ruimten van een woonfunctie (woning).
Ten aanzien van liftschachten (voor brandweerliften) is het oogmerk van het voorschrift dat deze liften in geval van brand niet onbruikbaar worden doordat er rook kan binnendringen vanuit andere ruimten. Voorkomen moet worden dat als een lift in geval van brand komt vast te zitten, mensen in de liftkooi door verstikking met rook om het leven komen.
§ 3.12.2.Bestaande bouw
Artikel 3.74.
De in deze paragraaf gegeven voorschriften hebben betrekking op bestaande voorzieningen voor de toevoer van verse lucht en de afvoer van binnenlucht. Deze voorschriften zijn ontleend aan het TNO Bouw-rapport B-92-0306.
De toelichtingen op de artikelen van paragraaf 3.12.1. Nieuwbouw zijn op deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.75.
De in deze paragraaf gegeven voorschriften hebben betrekking op bestaande voorzieningen voor de toevoer van verse lucht en de afvoer van binnenlucht. Deze voorschriften zijn ontleend aan het TNO Bouw-rapport B-92-0306.
De toelichtingen op de artikelen van paragraaf 3.12.1. Nieuwbouw zijn op deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.
In aanvulling op de toelichtingen op de nieuwbouwvoorschriften valt het volgende op te merken.
Anders dan in de nieuwbouwvoorschriften is aan de luchtverversing van een besloten gemeenschappelijke verkeersruimte geen eis gesteld. De reden hiervan is dat hiervoor tot dusver geen eis heeft gegolden en een verplichting om alsnog te voldoen aan zodanige eis te ver zou voeren.
Artikel 3.76.
De in deze paragraaf gegeven voorschriften hebben betrekking op bestaande voorzieningen voor de toevoer van verse lucht en de afvoer van binnenlucht. Deze voorschriften zijn ontleend aan het TNO Bouw-rapport B-92-0306.
De toelichtingen op de artikelen van paragraaf 3.12.1. Nieuwbouw zijn op deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.
In aanvulling op de toelichtingen op de nieuwbouwvoorschriften valt het volgende op te merken.
De capaciteit wordt bepaald volgens NEN 8087. Dit normblad staat toe dat ook naden en kieren als ventilatievoorziening worden aangemerkt.
Voor een liftschacht is aangesloten bij de in het kader van de liftenrichtlijn (95/16/EG) geharmoniseerde normbladen.
Artikel 3.77.
De in deze paragraaf gegeven voorschriften hebben betrekking op bestaande voorzieningen voor de toevoer van verse lucht en de afvoer van binnenlucht. Deze voorschriften zijn ontleend aan het TNO Bouw-rapport B-92-0306.
De toelichtingen op de artikelen van paragraaf 3.12.1. Nieuwbouw zijn op deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.78.
De in deze paragraaf gegeven voorschriften hebben betrekking op bestaande voorzieningen voor de toevoer van verse lucht en de afvoer van binnenlucht. Deze voorschriften zijn ontleend aan het TNO Bouw-rapport B-92-0306.
De toelichtingen op de artikelen van paragraaf 3.12.1. Nieuwbouw zijn op deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.
In aanvulling op de toelichtingen op de nieuwbouwvoorschriften valt het volgende op te merken.
Het gestelde in het eerste lid is nieuw ingevoerd ten opzichte van de voorschriften die tot 31 december hebben gegolden. Dit voorschrift is een gevolg van de implementatie van de liftenrichtlijn (95/16/EG) en noopt er in voorkomende gevallen toe dat de ventilatie van een liftschacht ingrijpend wordt aangepast.