Bouwbesluit Online 2012


Afdeling 3.1. Bescherming tegen geluid van buiten, nieuwbouw

Artikel 3.1.

Het eerste lid geeft de functionele eis voor de bescherming tegen geluid van buiten.

De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. De opsplitsing van de gezondheidszorgfunctie en de onderwijsfunctie is afgestemd op de bij of krachtens de Wet geluidhinder en Luchtvaartwet gegeven voorschriften. Door aan deze voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De voorschriften zijn beperkt tot de gebruiksfuncties wonen, kantoor, onderwijs en gezondheidszorg.

De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:

1.artikel 3.2 bevat eisen betreffende de geluidwering van uit- en inwendige scheidingsconstructies van verblijfsgebieden en verblijfsruimten in bouwwerken die zijn gelegen in geluidszones, vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder rond onder meer wegen;
2.artikel 3.3 bevat eisen betreffende de geluidwering van uit- en inwendige scheidingsconstructies van verblijfsgebieden en verblijfsruimten in bouwwerken die zijn gelegen in geluidszones, vastgesteld op grond van de Luchtvaartwet rond binnenlandse luchtvaartterreinen;
3.artikel 3.4 geeft aan tot welk niveau burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen (verbouw) en
4.artikel 3.5 geeft voor niet-permanente bouw aan welke voorschriften daarvoor gelden (tijdelijke bouw).

Voor de bijeenkomstfunctie, celfunctie, industriefunctie, logiesfunctie, sportfunctie, winkelfunctie, ‘overige gebruiksfunctie’ en ‘bouwwerk, geen gebouw zijnde’ wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Het derde lid bepaalt dat de functionele eis op deze gebruiksfuncties niet van toepassing is.

Deze paragraaf bevat in aangepaste vorm de voorschriften van artikel 8 van het bij het Bouwbesluit, Stb. 1991, 680, ingetrokken Besluit geluidwering gebouwen en artikel 3 van het toentertijd ingetrokken Besluit geluidwering kantoorgebouwen (Stb. 1989, 158). Dit voorschrift geeft voorts uitvoering aan artikel 25 van de Luchtvaartwet in verbinding met artikel 5 van de Woningwet. Uit het TNO Bouw rapport 96 CBO R0320 blijkt dat, mits NEN 5077 op de RGV'97 wordt afgestemd, met het stellen van de eis aan de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied recht wordt gedaan aan hetgeen met de Luchtvaartwet is beoogd. Zie ook het algemeen deel van deze toelichting.

Bij Stb. 2006, 586 zijn de grenswaarden (weergegeven in tabel 3.1) behorende bij artikel 3.2, eerste lid, aangepast en is een nieuw zevende lid aan dit artikel toegevoegd. Deze aanpassing is een gevolg van een wijziging van de dosismaat op grond van de richtlijn omgevingslawaai (Pb EG L 189).

De wijziging en het onderscheid in dB(A) en dB in de tabel 3.1. bij industrielawaai resp. weg- of spoorweglawaai vindt zijn oorsprong in de wijziging van de Wet geluidhinder, in het bijzonder de invoering van de nieuwe dosismaat L den voor geluid van wegen en spoorwegen. Dit heeft enerzijds tot gevolg dat bij een zelfde hoeveelheid weg- of spoorlawaai de geluidbelasting uitgedrukt in L den [dB] 2 decibel lager is dan als deze is uitgedrukt in L Aeq [dB(A)] . Anderzijds heeft het tot gevolg een notatie van de geluidbelasting weg- of spoorweglawaai in dB en van industrielawaai in dB(A). Hoewel de eenheid van L den wordt uitgedrukt in dB, is deze zeker wel A-gewogen, maar Europese afspraken hebben geleid tot het weglaten van de ‘A’.

De Europese tendens is de toevoeging van de ‘A’ in dB(A) te laten vervallen en in de bepalingsmethode nadrukkelijk de soort weging tot uitdrukking te brengen. Dat dit nog een doorwerking moet krijgen naar product- en gebouwspecificaties is een gegeven, waarvan de (geluid)deskundigen evenwel geen punt maken; dB en dB(A) worden door elkaar gebruikt. Zo is de figuur in art. 3.2 dat de belasting van weg- of spoorweglawaai is gegeven in dB, de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie in dB(A) en het binnenniveau in dB.

In het derde lid van art. 3.2 is dit onderscheid in extremis aangegeven; in lid 1 nog niet volledig. In het derde lid van art. 3.2 heeft de doorwerking naar L den onvolledig plaatsgevonden. In het geval van weg- of spoorweglawaai zal er 38 moeten staan i.p.v. 40. Mogelijk heeft dit zijn oorzaak erin dat kantoorfuncties geen geluidgevoelige gebouwen zijn in de zin van de Wet geluidhinder en dit aspect in onderhavige wijziging van de Wet geluidhinder onvoldoende aandacht heeft gekregen. Herstel is gewenst.

Voor een uitgebreide toelichting op de nieuwe dosismaat en de verschillen met de oude dosismaat wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn omgevingslawaai (Kamerstukken II 2002/03, 29 021, nr. 3, paragraaf 2.9).

CITAAT

2.9 Geluidsbelasting; de dosismaat

Inleiding De richtlijn omgevingslawaai introduceert een Europees geharmoniseerde definitie van «geluidsbelasting». De richtlijn stelt het gebruik van deze nieuwe dosismaat verplicht voor de geluidsbelastingkaarten en de actieplannen. Voor andere onderwerpen is het gebruik ervan ter keuze van de lidstaten. Dienovereenkomstig wordt de nieuwe dosismaat in dit wetsvoorstel alleen van toepassing verklaard voor het nieuwe hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder. De nieuwe dosismaat is omschreven in het voorgestelde artikel 115.

De Europees geharmoniseerde definitie van de richtlijn omgevingslawaai wijkt op onderdelen af van de huidige definitie uit de Wet geluidhinder. Hierna worden deze verandering en de implicaties ervan beschreven. Eerst wordt op een aantal algemene aspecten ingegaan. Voor de goede orde wordt hier reeds opgemerkt dat de introductie van een nieuwe dosismaat als zodanig geen gevolgen heeft voor het geldende normenstelsel. Daarop wordt in deze paragraaf nog teruggekomen.

De Europees geharmoniseerde definitie van de richtlijn omgevingslawaai wijkt ook af van specifieke definities zoals die voor luchtvaartgeluid. Die specifieke definities blijven in deze paragraaf grotendeels buiten beschouwing. Alleen in het kader van de passages over het berekenen en meten van de geluidsbelasting wordt er in deze paragraaf aandacht aan besteed.

Begrippen Het begrip «geluidsbelasting» staat voor de hoeveelheid geluid die op een bepaalde plaats heerst, bepaald over een aangegeven periode (bijvoorbeeld alle dagperioden van een jaar). De geluidsbelasting wordt bepaald met behulp van een «recept», dat veelal de wiskundige vorm van een formule heeft. Dat recept c.q. die formule wordt doorgaans aangeduid als de «definitie» van geluidsbelasting. Met behulp van de gekozen definitie kan de geluidssituatie zoals die op een bepaalde plaats in een bepaalde periode optreedt, in één getal worden samengevat. In het verlengde daarvan heeft het begrip «geluidsbelasting», afhankelijk van de context, hetzij betrekking op de definitie, hetzij op de uitkomst van de toepassing van die definitie.

De richtlijn omgevingslawaai gebruikt het begrip «geluidsbelastingindicator ». In essentie wordt daarmee hetzelfde bedoeld als met de «definitie » van geluidsbelasting. Ook het in de praktijk gebruikte begrip «dosismaat » heeft dezelfde betekenis. In deze memorie van toelichting wordt in principe de term «dosismaat» gebruikt, maar in deze paragraaf komen ook de andere termen voor.

De dosismaat kan verschillend worden gekozen. Zo is er verschil tussen de dosismaat uit de richtlijn omgevingslawaai en die uit de huidige Wet geluidhinder (zie hierna). Ter onderscheiding wordt de dosismaat uit de richtlijn omgevingslawaai in deze memorie van toelichting aangeduid als de nieuwe dosismaat en de huidige definitie uit de Wet geluidhinder als de oude dosismaat. De nieuwe dosismaat wordt weergegeven met de symbolen L den en L night en de oude dosismaat met het symbool L wgh, waarbij «Wgh» staat voor Wet geluidhinder. In het wetsvoorstel worden de term «geluidsbelasting L den» en «geluidsbelasting L night» gebruikt. Dat is dus de geluidsbelasting bepaald volgens de nieuwe dosismaat.

Naast de geluidsbelasting L den, die is opgebouwd uit een dag-, avond- en nachtwaarde, heeft de nachtwaarde in de richtlijn omgevingslawaai ook een zelfstandige functie. Daarom wordt in de richtlijn omgevingslawaai en in dit wetsvoorstel naast elkaar gesproken over «geluidsbelasting L den» en «geluidsbelasting L night». De dagwaarde en de avondwaarde worden in de richtlijn omgevingslawaai aangeduid met de symbolen L day en L evening.

In de memorie van toelichting worden ook de termen «geluidsniveau» en «geluidssituatie» gebruikt. «Geluidsniveau» is geen synoniem voor «geluidsbelasting». Het geluidsniveau is de hoeveelheid geluid die op een bepaald moment ergens heerst. De geluidsbelasting is het gemiddelde geluidsniveau over een bepaald tijdsinterval. De term «geluidssituatie» is een algemene aanduiding die niet meer inhoudt dan zij taalkundig wil zeggen. Het is dus niet een in de wet of de akoestiek gespecificeerd begrip.

De toepasselijke eenheid In de natuurwetenschappen wordt gesproken van grootheid, getalswaarde en eenheid. Bijvoorbeeld: de lengte (grootheid) van deze weg is 3 (getalswaarde) kilometer (eenheid). In de akoestiek is dat evenzo. Als eenheid wordt de decibel gebruikt. De geluidsbelasting (grootheid) is bijvoorbeeld op een bepaalde plaats 65 (getalswaarde) decibel (eenheid). Overigens is de decibel geen natuurkundige eenheid zoals de meter of de seconde. De aanduiding «decibel» geeft aan dat het getal ervoor de met 10 vermenigvuldigde logaritme van een verhoudingsgetal is.

Zowel in de oude als in de nieuwe dosismaat wordt een weging toegepast van de frequentie van het geluid die overeenkomt met het menselijk gehoor, de zogenaamde A-weging. Een gebruikelijke afkorting van de eenheid decibel is dB(A), waarbij de A verwijst naar de toegepaste A-weging. De richtlijn omgevingslawaai gebruikt daarentegen de afkorting dB. Het weglaten van de verwijzing naar de A-weging wil echter niet zeggen dat deze niet wordt toegepast. Het betreft slechts een verschil in schrijfwijze. Nederland zal voor de toepassing van de nieuwe dosismaat de Europese schrijfwijze (dB) volgen. Voor de oude dosismaat blijft de schrijfwijze dB(A) gehandhaafd.

De mogelijkheid van verschillende dosismaten Er zijn verschillende dosismaten mogelijk. Een dosismaat wordt namelijk opgebouwd uit elementen die verschillend kunnen worden gekozen. Het betreft bijvoorbeeld de keuze van de dag-, avond- en nachtperiode, van de procedure om dag-, avond- en nachtwaarden te middelen en van factoren om de frequentie (de toonhoogte) van het geluid te wegen. Afhankelijk van de definitie zal de gevonden waarde van de geluidsbelasting (de uitkomst) – bij overigens dezelfde geluidssituatie – verschillen. Met andere woorden: de definitie en de uitkomst zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: bij een bepaalde definitie heeft de geluidsbelasting een bepaalde waarde. Welke dosismaat wordt gekozen, hangt mede af van de functie die de dosismaat dient te vervullen. Over die functie kan het volgende worden opgemerkt.

«Geluidsbelasting» is een neutrale term in die zin dat de geluidsbelasting onafhankelijk van de menselijke beleving op een exacte natuurkundige manier kan worden bepaald. In het geluidbeleid en in de geluidregelgeving is de definitie van geluidsbelasting echter op de menselijke maat gesneden, omdat het beleid en de regelgeving zijn gericht op het bestrijden van hinder en andere (gezondheids)effecten bij de mens.

De te hanteren dosismaat moet daarom een goede «voorspeller» zijn van de bij die situatie optredende negatieve effecten. Dat wil zeggen dat de getalswaarde van de geluidsbelasting een goede indicator moet zijn voor de bijbehorende hinder (en andere effecten zoals slaapverstoring, toename van de kans op hart- en vaatziekten, en concentratieproblemen).

Zowel de oude als de nieuwe dosismaat zijn een goede indicator voor genoemde effecten. Als een andere definitie van de geluidsbelasting was gekozen, bijvoorbeeld zonder A-weging, dan zou een veel minder goede relatie zijn gevonden.

De relatie tussen de geluidsbelasting en de gezondheidseffecten is zichtbaar in de zogenaamde dosis-effectrelaties die door middel van veldonderzoek worden bepaald. Er blijkt een min of meer eenduidige relatie te zijn tussen de waarde van de geluidsbelasting en de daarbij optredende (gezondheids)effecten. Daarbij treden overigens wel verschillen per bronsoort op. De dosis-effectrelatie is een grafiek waarin kan worden afgelezen hoeveel gezondheidsschade bij een gegeven waarde van de geluidsbelasting optreedt.

De dosismaat van de richtlijn omgevingslawaai L den De richtlijn omgevingslawaai schrijft het opstellen van geluidsbelastingkaarten en actieplannen voor. Een belangrijk element in die kaarten en plannen is de wijze waarop de geluidsbelasting wordt bepaald, dus de geluidsbelastingsindicator. Deze indicator is nu in alle lidstaten verschillend gedefinieerd, hetgeen de onderlinge vergelijking praktisch onmogelijk maakt. Om die onderlinge vergelijkbaarheid mogelijk te maken, is de geluidsbelastingsindicator in de richtlijn omgevingslawaai geharmoniseerd door de invoering van een uniforme indicator, de «nieuwe dosismaat ». De desbetreffende definitie is opgenomen in bijlage I bij de richtlijn. Zij luidt als volgt:

Afbeelding

waarin:

  • L day het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn is, als gedefinieerd in ISO 1996–2:1987, vastgesteld over alle dagperioden van een jaar;
  • L evening het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn is, als gedefinieerd in ISO 1996–2:1987, vastgesteld over alle avondperioden van een jaar;
  • L night het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn is, als gedefinieerd in ISO 1996–2:1987, vastgesteld over alle nachtperioden van een jaar,

en waarbij de dag 12 uren telt, de avond 4 uren en de nacht 8 uren. Als standaardwaarden daarvoor geeft de richtlijn 07:00 – 19:00 uur (dag), 19:00 – 23: 00 uur (avond) en 23:00 – 07:00 uur (nacht). (Deze standaardwaarden worden door Nederland gevolgd).

L night Voor de meeste negatieve gezondheidseffecten die door langdurige blootstelling aan lawaai worden veroorzaakt, is L den een goede indicator. L night is daar een van de «bouwblokjes» van.

L den is echter niet voor alle effecten een goede indicator. Ontwaakreacties en andere slaapverstoringen zijn uiteraard gekoppeld aan de nachtelijke geluidssituatie. Hiervoor is L den niet, maar L night wel een goede geluidsbelastingindicator. Daarom kent de richtlijn omgevingslawaai L night ook als zelfstandige dosismaat voor slaapverstoringen. Zo schrijft de richtlijn naast de L den ook kartering in L night voor. De kaarten moeten niet alleen alle woningen bevatten die een geluidsbelasting L den ondervinden van 55 dB of meer, maar ook aangeven welke woningen een geluidsbelasting L night van 50 dB of meer ondervinden.

Hierbij moet worden bedacht dat L night steeds ten minste 5 dB lager ligt dan L den. De groep woningen met een geluidsbelasting L night van 50 dB of meer maakt dus altijd deel uit van de groep woningen met een geluidsbelasting L den van 55 dB of meer. Door het L night-criterium komen er dus geen extra woningen op de kaart; er moet voor de betreffende woningen wel een extra rekenslag worden uitgevoerd.

Overeenkomsten en verschillen tussen de oude en de nieuwe dosismaat Omdat geluid veroorzaakt door bronnen als wegverkeer, industrie, spoorwegverkeer en luchtvaart voortdurend fluctueert qua geluidsterkte, is het samenvatten ervan in één getal niet eenvoudig. In de wetenschap bestaat al enkele decennia consensus over de volgende elementen daarbij:

  • Voor wat betreft de frequentie (de toonhoogte) van het geluid wordt een weging toegepast die overeenkomt met het menselijk gehoor (de zogenaamde A-weging).
  • Er wordt uitgegaan van de periode van één jaar als meest geschikte middelingsduur.
  • Er wordt niet lineair gemiddeld, maar gebruik gemaakt van een tijdsduurgewogen of «equivalente» middeling per dag-, avond- of nachtperiode, die rekening houdt met het verschil in tijdsduur van deze perioden.

De meeste landen die geluidbeleid hebben geformuleerd gaan in hun beleid uit van definities waarin deze elementen zijn verwerkt. Dit geldt ook voor zowel de oude dosismaat als de nieuwe dosismaat.

In veel opzichten zijn de oude en de nieuwe dosismaat daardoor gelijk. Zo bevatten beide definities als basis dezelfde internationaal gestandaardiseerde methode om een tijdsgemiddelde te bepalen over een aan te geven periode. Deze methode bevat zowel de A-weging als de equivalente middeling. De uitkomst van deze middeling wordt genoemd het A-gewogen equivalente geluidsniveau (gestandaardiseerd symbool: L Aeq).

Voorts wordt in de beide definities hetzelfde onderscheid gemaakt in dagdelen. In de eerste plaats hanteren zij dezelfde drie etmaalperiodes: de dag-, de avond- en de nachtperiode. In de tweede plaats is de duur van die etmaalperiodes identiek, te weten: dag 07:00–19:00 uur, avond 19:00–23:00 uur en nacht 23:00–07:00 uur. De dagwaarde (L day in de richtlijn) is het A-gewogen equivalente geluidsniveau in decibels vastgesteld over alle dagperioden van een jaar. De avond- en nachtwaarde (L evening en L night in de richtlijn) komen – mutatis mutandis – op dezelfde wijze tot stand. Omdat vaststaat dat de mens ’s avonds en ’s nachts gevoeliger is voor geluid dan overdag, geldt voor deze perioden een straftoeslag. Ook deze straftoeslagen zijn in de oude en de nieuwe dosismaat gelijk: +5 decibel voor de avondperiode en +10 decibel voor de nachtperiode.

Er is evenwel ook verschil tussen de oude en de nieuwe dosismaat. In hoofdlijnen geformuleerd is het verschil gelegen in de wijze waarop de dag-, avond- en nachtwaarden worden samengevoegd tot één getal, de (etmaalwaarde van de) geluidsbelasting. De (etmaalwaarde van de) geluidsbelasting volgens de Wet geluidhinder is de maximalewaarde van de drie etmaalperioden (Zie de definitie van «etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een industrieterrein» in artikel 1 van de Wet geluidhinder: «de hoogste van de volgende drie waarden»). De geluidsbelasting volgens de Europese richtlijn volgt uit een middeling van de drie etmaalperioden (het voor de duur van de etmaalperiode gewogen energetisch gemiddelde).

Op een bepaalde plaats ten opzichte van een geluidsbron kan men de geluidsbelasting volgens beide dosismaten vaststellen. Omdat de L den-waarde een middeling is en de L wgh-waarde een maximale waarde, is de L den-waarde altijd kleiner dan (of hooguit gelijk aan) de L wgh-waarde. Alleen als de dag-, avond- en nachtwaarden exact gelijk zijn, zijn de L den-waarde en de L wgh-waarde gelijk. Een voorbeeld van een verschil tussen beide waarden: op een afstand van 100 meter van een autosnelweg is de geluidsbelasting volgens de Wet geluidhinder 70 dB(A) L wgh, opgebouwd uit een dagwaarde van 67 dB(A), een avondwaarde van 64 dB(A) en een nachtwaarde van 60 dB(A). In de nieuwe dosismaat uitgedrukt heerst op die plaats een geluidsbelasting van 69 dB L den. In dit voorbeeld leidt de nieuwe dosismaat dus tot een 1 dB lagere getalswaarde voor overigens dezelfde geluidssituatie. In bijzondere gevallen kan dit verschil bij autosnelwegen oplopen tot 3 dB. Voor spoorweglawaai geeft de nieuwe dosismaat getalswaarden die in de meeste gevallen 1 à 3 dB lager liggen dan de getalswaarden die voor dezelfde situatie in de oude dosismaat gelden.

Gevolgen van de nieuwe dosismaat voor de normering Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de introductie van de nieuwe dosismaat als zodanig geen gevolgen heeft voor het geldende normenstelsel. De dosismaat bepaalt welke geluidsbelasting op een bepaalde plaats en bepaald over een aangegeven periode heerst. De normen geven aan welke geluidsbelasting ter plaatse wordt nagestreefd of (maximaal) is toegelaten.

Als ook de normen in die nieuwe dosismaat worden uitgedrukt, kan de omzetting van de normen in de nieuwe dosismaat in principe normneutraal geschieden. Daarbij kan het wel noodzakelijk zijn om de getalswaarde van de normen aan te passen. Zoals aangegeven, kan de getalswaarde van de geluidsbelasting immers bij een overigens gelijke geluidssituatie verschillen, afhankelijk van de gekozen dosismaat. In dit wetsvoorstel wordt de nieuwe dosismaat echter niet ingevoerd voor de normering (zie hierna).

Opgemerkt wordt dat de lidstaten de Europese Commissie in de nieuwe dosismaat moeten inlichten over hun nationale normen. Voor dat doel zullen de normen uit de overige hoofdstukken van de Wet geluidhinder dus wel moeten worden omgezet in de nieuwe dosismaat. Omdat de gegevensverstrekking aan de Europese Commissie geschiedt uit hoofde van de richtlijn omgevingslawaai zelf (dus zonder daartoe strekkende verplichting in de Nederlandse regelgeving) behoeft deze omzetting geen regeling bij de wet.

Het bepalen van de geluidsbelasting overeenkomstig de nieuwe dosismaat Voor wegverkeer is een belangrijk gevolg van de nieuwe dosismaat dat de avondperiode nu expliciet moet worden meegenomen. In de Wet geluidhinder wordt er van uitgegaan dat de verkeersintensiteiten in de avonduren midden tussen de dag- en de nachtwaarden in liggen. Zij zijn daarom praktisch nooit maatgevend in de definitie die de Wet geluidhinder geeft van de geluidsbelasting. Pragmatisch is de avondperiode daarom weggelaten in de definitie van de geluidsbelasting vanwege wegverkeer. In de Europese definitie kan dat niet langer het geval zijn. De richtlijn omgevingslawaai geeft een uniforme definitie voor alle geluidssoorten, hetgeen impliciet leidt tot de introductie van een avondwaarde voor wegverkeerslawaai. De praktische betekenis daarvan is dat ten behoeve van de opstelling van de geluidsbelastingkaarten naast de verkeersintensiteiten per gemiddeld dag- en nachtuur ook het avonduurgemiddelde moet worden aangeleverd.

Voor lawaai van spoorwegen en inrichtingen speelt de avondwaarde ook in de huidige Wet geluidhinder al een rol, omdat voor die bronnen de avondwaarde beïnvloedbaar is en bepalend kan zijn voor de etmaalwaarde. Voor deze bronnen brengt de richtlijn omgevingslawaai op dit punt dus geen verandering mee.

Reken- en meetmethoden De waarde van de «bouwblokjes» van de dosismaat (de dag-, avond- en nachtwaarde) wordt bepaald door middel van een reken- of meetmethode, in de richtlijn omgevingslawaai tezamen ook aangeduid als «bepalingsmethoden».

Het gebruik van gemeenschappelijke reken- en meetmethoden is in de richtlijn omgevingslawaai vooralsnog niet verplicht gesteld. De lidstaten mogen hun eigen methoden blijven toepassen, mits zij worden aangepast aan de nieuwe dosismaat. Nederland zal van deze mogelijkheid gebruik maken.

Wat de Wet geluidhinder betreft, zijn de Nederlandse reken- en meetmethoden vastgesteld bij ministeriële regelingen op grond van de artikelen 73, 102 en 105 van de Wet geluidhinder. De betrokken regelingen bestaan uit een aantal bepalingen in de regeling zelf alsmede uit technische bijlagen. De bepalingen in de regelingen zelf zullen in geringe mate worden aangepast. Aanpassing van de inhoud van de technische bijlagen ligt niet in het voornemen. Wel zullen mogelijk aanvullingen hierop plaatsvinden in verband met standaard karteringsmethoden (SKM I en SKM II ), zijnde voorgeschreven manieren om de geluidsberekeningen met het oog op kartering uit te voeren. Voor zover de genoemde artikelen van de Wet geluidhinder geen basis bieden voor de desbetreffende aanpassingen, kan gebruik worden gemaakt van het voorgestelde artikel 119 van de Wet geluidhinder.

Een vergaande aanpassing van de reken- en meetvoorschriften is niet nodig omdat deze voorschriften zijn gericht op het bepalen van dag-, avond- en nachtwaarden in L Aeq, iets waar zowel de oude als de nieuwe dosismaat vanuit gaat. Aan het meten of berekenen van de dag-, avond- of nachtwaarde op zich verandert dus niets. Wel verandert de manier waarop de meet- en/of berekeningsresultaten van de verschillende perioden bij elkaar worden gevoegd, maar daarop hebben de reken- en meetvoorschriften geen betrekking. Deze samenvoeging ligt namelijk vast in de definitie van «geluidsbelasting» zelf.

Naar verwachting kan daarom vrijwel worden volstaan met het opnemen van een bepaling in de betrokken regelingen dat de huidige rekenen meetvoorschriften mede van toepassing zijn op het bepalen van de geluidsbelasting L den. Daarnaast zijn enkele andere bepalingen nodig.

Op een enkel onderdeel geeft de richtlijn omgevingslawaai namelijk bindende voorschriften inzake het meten of berekenen. Met name betreft het de waarneemhoogte van de geluidsbelastingkaarten. Deze is in de richtlijn gesteld op 4 meter. Dit voorschrift zal in de betrokken regelingen worden vastgelegd. Afgezien van dit andere invoergegeven blijft de computermatige berekening overigens gelijk.

Daarnaast zijn voorschriften nodig voor het omrekenen van de oude dosismaat in de nieuwe dosismaat. De richtlijn verlangt dat de geluidsbelasting op de geluidsbelas-tingkaarten wordt uitgedrukt in de geharmoniseerde Europese dosismaat Lden (of Lnight).

Het «zuiver» omrekenen van de huidige specifieke dosismaat voor industrielawaai (en luchtvaartlawaai; zie hierna) naar L den is om uiteenlopende redenen onevenredig bewerkelijk. Daarom zal ten behoeve van de kartering van deze geluidssoort een vereenvoudigde conversiemethode worden uitgewerkt, welke eveneens in de reken- en meetvoorschriften zal worden vastgelegd. Daarbij kan worden gedacht aan een vaste aftrek van bijvoorbeeld 3 dB ten opzichte van de waarde van de geluidsbelasting vanwege industrielawaai, zoals die is berekend in de huidige dosismaat. Voor de gemeenten betekent deze vereenvoudigde conversie dat zij voor het opstellen van de geluidsbelastingkaart niet zelf behoeven over te gaan tot een «zuivere omrekening» van de waarden die thans worden gebruikt voor industrielawaai. Zij kunnen volstaan met het toepassen van een eenvoudige formule.

De uitkomsten van de vereenvoudigde conversie (die bijvoorbeeld zichtbaar kunnen worden in de vorm van contouren op de kaart) hebben alleen maar betekenis als onderdeel van het kaartbeeld. Met andere woorden: de geluidsbelasting in L den bepaald met de vereenvoudigde conversiemethode is slechts relevant voor de bepalingen in hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder. Voor de andere bepalingen van de Wet geluidhinder en andere toepasselijke regelgeving blijven de huidige dosismaten uit hoofde van dit wetsvoorstel maatgevend. Zo blijven de normen en de vergunningvoorschriften uitgedrukt in de huidige dosismaten. Ook voor de handhaving blijft dat het geval.

De reken- en meetvoorschriften voor luchtvaartlawaai zijn gebaseerd op de luchtvaartwetgeving. Ook hierin zijn geringe aanpassingen nodig, onder meer inzake het omrekenen van de huidige dosismaat voor luchtvaartlawaai (de Kosteneenheid) in L den. Ook voor luchtvaartlawaai zal een vereenvoudigde conversiemethode worden ontwikkeld. Voor rekenen meetvoorschriften inzake luchtvaartlawaai kan zo nodig gebruik worden gemaakt van het tweede lid van voorgestelde artikel 119 van de Wet geluidhinder.

Opgemerkt wordt nog dat op termijn mogelijk uniforme reken- en meetvoorschriften op Europees niveau zullen worden vastgesteld. In dat geval zullen die door Nederland moeten worden overgenomen.

Verdergaande invoering van de nieuwe dosismaat Als gezegd, wordt de nieuwe dosismaat nu alleen ingevoerd voor de geluidsbelastingkaarten en de actieplannen. Voor de bestaande hoofdstukken van de Wet geluidhinder blijft de oude dosismaat van toepassing. Dit is echter niet bedoeld als permanente situatie. De bedoeling is namelijk dat de nieuwe dosismaat bij een afzonderlijk wetsvoorstel ook wordt ingevoerd voor normstelling en andere niet door Europa voorgeschreven bepalingen. Daarmee wordt voorkomen dat de uitvoerenden van het geluidbeleid blijvend moeten werken met twee maten naast elkaar. Overigens blijft het gebruik van andere dosismaten voor specifieke gevallen mogelijk.

De nieuwe dosismaat wordt niet nu over de gehele linie ingevoerd, omdat dit wetsvoorstel zich tot de implementatie van de richtlijn dient te beperken. Bovendien wordt verwacht dat de omzetting van het huidige normstelsel in de nieuwe dosismaat de nodige discussie zal opleveren, welke discussie niet kan worden ingepast binnen de implementatietermijn van 24 maanden. Omdat er nog enige tijd ligt tussen het totstandkomen van de onderhavige wet en de feitelijke werkzaamheden met de nieuwe dosismaat (de eerste geluidsbelastingkaarten moeten uiterlijk 2007 gereed zijn), is een ontkoppeling van beide wetstrajecten praktisch niet bezwaarlijk. De verwachting is dat de volledige invoering van de nieuwe dosismaat een feit kan zijn voordat de feitelijke toepassing van deze dosismaat een aanvang neemt. Er wordt naar gestreefd de volledige invoering van de nieuwe dosismaat binnen vier jaar af te ronden.

De invoering van de nieuwe dosismaat voor weg- en spoorwegverkeerslawaai heeft geen inhoudelijke gevolgen voor de toepassing van NEN 5077. De in die norm vastgelegde definities en bepalingsmethode blijven ongewijzigd van toepassing, terwijl de waarde van de geluidwering aangeduid blijft in dB(A). In tabel 3.1 is bij de grenswaarden een extra kolom toegevoegd om onderscheid te kunnen maken tussen de grenswaarden die behoren bij industrielawaai respectievelijk weg- of spoorwegverkeerslawaai. De betreffende grenswaarden worden gerelateerd aan het hogere waardenbesluit. In deze tabel is het onderlinge verschil van 2 decibel tussen dB(A) en dB tot uitdrukking gebracht. Ook is in deze tabel de aansturing van de eis in het nieuwe zevende lid geregeld.

Artikel 3.2.

Het doel van dit artikel is de geluidhinder te beperken in verblijfsgebieden en verblijfsruimten van bouwwerken. Het gaat om in de Wet geluidhinder als geluidsgevoelig aangemerkte bouwwerken (bijvoorbeeld voor wonen, gezondheidszorg en onderwijs) alsmede kantoren.

De eisen betreffen de ‘karakteristieke’ geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie. Dit met het oog op de vrije indeelbaarheid van bouwwerken. Onder karakteristieke geluidwering wordt verstaan de grootheid die het verschil weergeeft tussen geluidsniveaus aan weerszijden van die gevel waarbij de geluidwering is teruggerekend naar een standaard diepte achter de scheidingsconstructie. Enerzijds is dit het niveau van het invallende geluid aan de buitenzijde van de scheidingsconstructie en anderzijds het geluidsniveau in het verblijfsgebied erachter.

Voor het laatstgenoemde geluidsniveau geeft het eerste lid via de tabel grenswaarden. Bij het bepalen daarvan is uitgegaan van de hoogste geluidsniveaus die de Wet geluidhinder toestaat in geluidsgevoelige ruimten. Dit is mogelijk, omdat verblijfsgebieden en verblijfsruimten, waarop de onderhavige eisen betrekking hebben, kunnen worden aangemerkt als geluidsgevoelige ruimten.

Een theorielokaal van een onderwijsgebouw is ingevolge de Wet geluidhinder aangemerkt als een ruimte waarin geluidsgevoelige activiteiten plaatsvinden. Daarom geldt er voor een uitwendige scheidingsconstructie van een geluidsgevoelig verblijfsgebied, waarin een of meer theorielokalen liggen, een hogere geluidsisolatie-eis dan voor bijvoorbeeld een verblijfsgebied dat uitsluitend is bestemd voor een of meer vaklokalen.

De grenswaarde van 30 dB(A) geldt bij een gezondheidszorgfunctie voor:

  • onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen in algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen;
  • onderzoeks-, behandelings-, recreatie- en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van gebouwen in andere gezondheidszorggebouwen;

De grenswaarde van 35 dB(A) geldt bij een gezondheidszorgfunctie voor ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen in algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen. De grenswaarde van 30 dB(A) geldt bij een onderwijsfunctie voor:

  • leslokalen van basisscholen;
  • theorielokalen van scholen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs, en
  • theorielokalen van instellingen voor hoger beroepsonderwijs.

De grenswaarde van 35 dB(A) bij een onderwijsfunctie geldt voor:

  • theorievaklokalen van scholen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs, en
  • theorievaklokalen van instellingen voor hoger beroepsonderwijs.

Aangezien de uitwendige scheidingsconstructie van een gebouw in de regel al een geluidwering van 20 dB(A) heeft, zonder dat extra maatregelen behoeven te worden genomen, is de in dit lid vervatte eis vooral van belang bij het bouwen van geluidsgevoelige gebouwen waarvan de geluidsbelasting meer is dan 50-55 dB(A). Dit doet zich voor in krachtens de Wet geluidhinder vastgestelde zones rond onder meer wegen, spoorwegen, industrieterreinen en buitenlandse luchtvaartterreinen. Deze laatste zijn geen onderwerp van regeling van artikel 3.2.

De geluidwering die het tweede lid vereist voor de buitenwanden van een woonwagen - ten minste 20 dB(A) is de maximaal haalbare. Dit betekent dat in zwaarder met geluid belaste gebieden de binnenwaarde in een woonwagen hoger kan zijn dan 35 dB(A), de waarde die in beginsel voor woonfuncties geldt. Voor een woonwagen moet de bescherming tegen geluidhinder daarom primair worden gezocht in de locatiekeuze van de standplaats. De normstelling voor deze locatiekeuze is geregeld in besluiten die berusten op de Wet geluidhinder, namelijk het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zone langs wegen, het Besluit geluidhinder spoorwegen en het Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer.

Het derde lid geeft een grenswaarde voor het geluidsniveau in de kantoorruimte die achter de uitwendige scheidingsconstructie ligt. Scheidingsconstructies van bouwwerken hebben in de regel al een geluidwering van 20 dB(A), zonder dat er extra maatregelen hoeven te worden genomen. Wanneer men deze waarde optelt bij toegelaten geluidsniveau van 40 dB(A) voor kantoorruimten, komt men op een grenswaarde van 60 dB(A)voor de geluidsbelasting van de gevel. De eisen van dit lid zijn dan ook van belang voor het bouwen van kantoren waarvan de geluidsbelasting meer is dan 60 dB(A)

Het vierde lid geeft aan dat, indien krachtens de Wet geluidhinder in het verblijfsgebied van een bouwwerk een hoger geluidsniveau is toegestaan, de karakteristieke geluidwering van de buitengevel niet kleiner mag zijn dan het verschil tussen de geluidbelasting van die gevel en het krachtens de Wet geluidhinder toegestane hogere geluidsniveau. Voor een kantoorfunctie zal daarbij de bepalingsmethode van het derde lid moeten worden toegepast.

Het vijfde lid heeft betrekking op de inwendige scheidingsconstructie tussen een verblijfsgebied en een besloten ruimte die aan de buitenlucht grenst, zoals bijvoorbeeld een serre of besloten galerij. Zo’n binnenwand moet dezelfde mate van geluidwering hebben als de gevel van een vergelijkbaar verblijfsgebied dat direct grenst aan de buitenlucht. Hierbij mag het positieve effect van die serre of besloten galerij worden meegerekend. Een en ander vloeit voort uit de omschrijving in het eerste hoofdstuk van het begrip ‘inwendige scheidingsconstructie’.

Het komt vaak voor dat een bouwaanvraag een niet-ingedeeld verblijfsgebied omvat. Na de voltooiing van het gebouw wordt dit gewoonlijk pas ingedeeld in onder meer afzonderlijke verblijfsruimten. Voor deze situatie waarborgt het zesde lid dat er in elke afzonderlijke verblijfsruimte een aanvaardbaar geluidsniveau optreedt.

Bij Stb. 2006, 586 is dit artikel aangepast. Met deze wijzigingen zijn enkele begrippen die in de uitvoeringspraktijk aanleiding geven tot misverstanden verduidelijkt. Het betreft met name de zinsnede “de volgens de Wet geluidhinder bepaalde geluidsbelasting”. In aansluiting met de systematiek van de Wet geluidhinder is hier bedoeld de volgens de Wet geluidhinder geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, een waarde die bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is afgesproken. Deze geluidsbelastingwaarde is vastgelegd in het hogere waardenbesluit dat onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. Het gaat dan om de maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van het bouwwerk waarin de betreffende gebruiksfunctie ligt. Tevens is de term “geluidniveau” vervangen door “geluidsbelasting”. Daarmee sluiten deze voorschriften van het Bouwbesluit 2003 beter aan bij de begripsbepalingen van de Wet geluidhinder.

Niet alleen situaties waarvoor de Wet geluidhinder grenswaarden stelt dienen te voldoen aan de eisen die dit besluit aan de geluidwering van de gevel stelt. Zo valt de beoordeling van woningbouw langs 30 km per uur wegen niet onder de Wet geluidhinder. Woningen die langs die wegen gebouwd worden dienen echter wel aan de in dit besluit opgenomen eisen voor woningen te voldoen.

Een andere situatie doet zich voor bij kantoorgebouwen. Bij kantoorgebouwen gaat het uitsluitend om de “geluidsbelasting bepaald volgens de Wet geluidhinder”. Alhoewel kantoorgebouwen niet zijn aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in de Wet geluidhinder, moet voor dit soort gebouwen wel van de in die wet opgenomen bepalingsmethode gebruik worden gemaakt. In het nieuwe zevende lid zijn deze situaties geregeld. In geval geluidsgevoelige gebruiksfuncties nabij industrieterreinen of (spoor)wegen gebouwd gaan worden en er geen hogere waardenbesluit is, omdat het bestemmingsplan ontbreekt of nog niet is geactualiseerd, of daar wettelijk geen verplichting toe bestond, dan moeten die bouwwerken toch afdoende geluidisolatie hebben. In die situaties is voor de bepaling van de karakteristieke geluidwering de “geluidbelasting zoals bepaald volgens de Wet geluidhinder” van toepassing. Dat wil zeggen dat de geluidsbelasting overeenkomstig de begripsbepaling en het reken- en meetvoorschrift van de Wet geluidhinder moet worden bepaald. Er is geen sprake van een inhoudelijke wijziging van de eisen.

Artikel 3.3.

Het doel van dit artikel is de geluidhinder te beperken in verblijfsgebieden en verblijfsruimten van geluidsgevoelige gebruiksfuncties die liggen in zones rond binnenlandse luchtvaartterreinen welke op grond van de Luchtvaartwet zijn vastgesteld.

Met de wijziging die is gepubliceerd in Stb. 2006, 257 is de tekst aangepast aan de wijziging van de Wet luchtvaart (Stb. 2002, 374). Kern van die wijziging is dat de inrichting en het gebruik van de luchthaven Schiphol onder de Wet luchtvaart valt en niet onder de Luchtvaartwet. Voor de omgeving van Schiphol zijn kaarten ontwikkeld met een zonering door middel van geluidscontouren.

Deze moeten in acht worden genomen bij de bepaling van de karakteristieke geluidwering van nieuw te bouwen bijzonder geluidsgevoelige gebouwen. Alhoewel de Regeling geluidwerende voorzieningen 1997 (RGV ’97) is ontwikkeld voor de na-isolatie van bestaande bijzonder geluidsgevoelige gebouwen, biedt de Wet luchtvaart de mogelijkheid om deze regeling ook voor nieuw te bouwen bijzonder geluidsgevoelige gebouwen toe te passen. Daartoe bevat de RGV ’97 de betreffende geluidskaarten rondom de luchthaven Schiphol. Voor alle andere luchthavens blijft de Luchtvaartwet van kracht.

De maximaal toelaatbare geluidsbelasting van de gevels van bedoelde gebruiksfuncties is uitgedrukt in zogenaamde Kosteneenheden (Ke). In het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaartterreinen is onder meer bepaald dat er maatregelen moeten worden getroffen aan geluidsgevoelige gebruiksfuncties die worden gebouwd op plaatsen waar de geluidsbelasting hoger is dan 35 Ke. Het doel van deze maatregelen is een aanvaardbaar geluidsniveau te verzekeren binnen verblijfsgebieden en verblijfsruimten (geluidsgevoelige ruimten).

Het eerste lid eist voor een woonfunctie, gezondheidszorgfunctie en een onderwijsfunctie een zekere karakteristieke geluidwering voor de uitwendige scheidingsconstructie van verblijfsgebieden, indien deze gebruiksfuncties in een gebied liggen waar sprake is van ernstige hinder door luchtvaartlawaai. Bij de interpolatie van de grenswaarde mag de uitkomst van de interpolatie niet worden afgerond.

Het tweede lid regelt degeluidwering van vliegtuiglawaai voor kantoren.

Het derde lid is erop gericht de geluidhinder te beperken die slaapkamers van woonfuncties en ziekenkamers in de gezondheidszorgfunctie ondervinden van structureel uitgevoerd nachtelijk vliegverkeer. Dit zijn voorschrften die ook op basis van artikel 25 van de luchtvaartwet zijn gegeven in de RGV'97. Wat de L Aeq-geluidwering betreft, is aangesloten op de systematiek die het Bouwbesluit voor de wering van geluid van buiten kent. De RGV'97 kent echter geen L Aeq-geluidsbelasting op een uitwendige scheidingsconstructie. Die geluidsbelasting kan echter gelijk worden gesteld aan het gemeten binnenniveau, uitgedrukt in dB(A), bij een geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie die op 0 dB(A) is gesteld. Voor de bepaling van de geluidsbelasting is verwezen naar de NEN 5077, omdat deze de methode bevat waarmee het binnenniveau word vastgesteld als een energetisch gewogen uitkomst voor opstijgend en landend vliegverkeer.

Het vierde lid heeft betrekking op de inwendige scheidingsconstructie (binnenwand) tussen een verblijfsgebied en een besloten ruimte van bijvoorbeeld een aan een woning grenzende serre, besloten galerij, garage of buitenberging. Zo’n binnenwand moet dezelfde mate van geluidwering hebben als de gevel van een vergelijkbaar verblijfsgebied dat direct grenst aan de buitenlucht. Hierbij mag het positieve effect van die serre of besloten galerij worden meegerekend. Een en ander vloeit voort uit de omschrijving in het eerste hoofdstuk van het begrip ‘inwendige scheidingsconstructie’.

Artikel 3.5.

De ontheffingsvoorschriften zijn als het gaat om verbouwingen rond de vliegvelden Schiphol en Beek afgestemd op de inhoud van de RGV’97. Daarmee wordt voorkomen dat wat met ’s-rijks middelen wordt gesaneerd niet kan worden gerealiseerd omdat b&w van oordeel zijn dat ten onrechte is gebruik gemaakt van de ontheffingsmogelijkheid.

Het vijfde lid waarborgt dat er in elke afzonderlijke verblijfsruimte een aanvaardbaar geluidsniveau optreedt.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties