Afdeling 3.5. Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties, nieuwbouw
Artikel 3.17.
Het eerste lid geeft de functionele eis voor de geluidwering tussen ruimten van andere gebruiksfuncties.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 3.18 bevat eisen betreffende de geluidwering tussen besloten ruimten van aangrenzende gebruiksfuncties die liggen op verschillende percelen (ander perceel); |
2. | artikel 3.19 bevat soortgelijke eisen, maar dan voor aangrenzende gebruiksfuncties die liggen op hetzelfde perceel (hetzelfde perceel), en |
3. | artikel 3.20 geeft aan tot welk niveau burgemeester en wethouders maximaal ontheffing kunnen verlenen (verbouw), en |
4. | artikel 3.21 geeft voor niet-permanente bouw aan welke voorschriften daarvoor gelden (tijdelijke bouw). |
Voor de woonfunctie van een woonwagen en ‘bouwwerk, geen gebouw zijnde’ wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Het derde lid bepaalt dat de functionele eis op deze gebruiksfuncties niet van toepassing is.
Deze paragraaf bevat in aangepaste vorm de voorschriften van de artikelen 3 van het voormalige Besluit geluidwering gebouwen.
Artikel 3.18.
De eisen in deze paragraaf zijn uitgedrukt in een karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid (eerste lid) en een isolatie-index voor contactgeluid (tweede lid). Een verklaring van deze termen is gegeven in de toelichting op artikel 3.12. Voor de geluidwering tussen woonfuncties is de geluidsisolatie-index voor contactgeluid overeenkomstig de Nota Mensen, Wensen,Wonen (TK, vergaderjaar 2000-2001, 27 559, nr 2) met 5 dB aangescherpt. Deze lijn is niet doorgetrokken voor de geluidwering tussen een gebruiksfunctie, niet zijnde een woonfunctie, en een woonfunctie.
Met het voorschrift van het eerste en tweede lid wordt beoogd de mogelijke hinder in een al dan niet gemeenschappelijk verblijfsgebied voor het verblijven van mensen te beperken die wordt veroorzaakt door lawaai vanuit een besloten ruimte van een aangrenzende gebruiksfunctie op een ander perceel. Hierbij kan worden gedacht aan een woonkamer, een zolderruimte die een slaapkamer bevatof bijvoorbeeld een leslokaal of kantoorruimte, die beschermd moeten worden tegen lawaai uit een trappenhuis, een verkoopruimte of een productiewerkplaats in een belendend bouwwerk. In de meeste gebruiksfuncties heeft een verblijfsgebied een geluidsgevoelig karakter, daarom wordt voor de geluidsisolatie-indexen in de regel een waarde verlangd van ten minste 0 dB. Uitgaande van een normale geluidsproductie, zal bij die waarde de hinder in het verblijfsgebied beperkt blijven. De eis geldt niet voor situaties waarin de ontvangruimte van het geluid ligt in een lichte industriefunctie of in een overige gebruiksfunctie. Gezien de aard van dit soort gebruiksfuncties, zoals bijvoorbeeld een bergruimte bij een woning, een magazijn in een winkel of een stal in een boerderij, wordt een geluidsisolatie-eis niet nodig geacht.
Er zijn twee gebruiksfuncties te onderscheiden met een extreme bronbelasting qua geluidsproductie. Het gaat met name om:
a. | bijeenkomstfuncties, waarin geluidbelastende activiteiten kunnen plaatsvinden, die geen geluidhinder mogen veroorzaken in besloten ruimten van andere gebouwen die naast zo'n bijeenkomstgebouw staan. Bij deze geluidbelastende activiteiten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan muziek(uitvoeringen), en |
b. | industriegebouwen, waarin geluidbelastende activiteiten plaatsvinden, die geen geluidhinder mogen veroorzaken in besloten ruimten van andere gebouwen die aan zo'n industriegebouw grenzen. |
Voor die situaties is een strengere eis gesteld.
Er is van afgezien om naast het voorschrift voor verblijfsgebieden nog een afzonderlijk voorschrift te geven voor verblijfsruimten. De reden hiervan ligt in de aard van de scheidingsconstructies tussen de in dit lid bedoelde ruimten. Deze zijn doorgaans gelijkmatig van structuur zodat er geen verschillen zullen worden gemeten afhankelijk van het deel van de scheidingsconstructie dat tussen de beschouwde ruimten wordt beoordeeld.
Het derde en het vierde lid hebben betrekking op mogelijke hinder in besloten, al dan niet gemeenschappelijke ruimten van een woonfunctie die niet tot een verblijfsgebied behoren, welke hinder -net als in het eerste lid- wordt veroorzaakt door lawaai vanuit een besloten ruimte van een aangrenzende gebruiksfunctie op een ander perceel. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een toiletruimte, een vliering zolang deze binnen de woonfunctie ligt, een trappenhuis en een gemeenschappelijke ruimte voor afvalcontainers.
De voorschriften van het eerste en het vijfde lid over geluidwering van een ruimte van sportfunctie naar een onderwijsfunctie zijn ontleend aan de artikelen 16, tweede lid en 17, vierde lid, van het voormalige Bouwbesluit WBO en aan de artikelen 16, tweede lid, 17, vierde lid, en 21, derde lid, van het voormalige Bouwbesluit ISOVSO.
Artikel 3.19.
Dit artikel is vergelijkbaar met het voorgaande, maar richt zich op situaties waarin zend- en ontvangruimte van het geluid op hetzelfde perceel liggen.
Het vijfde lid heeft betrekking op de relatie tussen een woonfunctie en bijvoorbeeld een schuur of een garage die bij die woonfunctie behoort. Zo’n bergruimte wordt beschouwd als een ‘overige gebruiksfunctie’ tevens nevenfunctie zijnde. Omdat er in dit geval van mag worden uitgegaan dat lawaai in de bergruimte wordt veroorzaakt door de gebruikers van de woning zelf, is een eis aan de geluidwering niet nodig. Een eis aan de geluidwering wordt wel gesteld indien de bergruimte door twee of meer woonfuncties wordt gebruikt.
Het eerste tot en met het vierde lid geven specifieke voorschriften voor de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid voorzover de al dan niet gemeenschappelijke ontvangruimte is gelegen in een woonfunctie.
Het zesde lid bepaalt dat de voorschriften van het derde en het vierde lid niet van toepassing zijn op situaties waarin een gemeenschappelijke gang of trappenhuis de ontvangruimte is als de bron van het geluid zich in een andere ruimte van die of een andere woonfunctie bevindt. Op de situatie waarin de gemeenschappelijke verkeersruimte de zendruimte van het geluid is en een verblijfsgebied in een woning de ontvangruimte, is het eerste lid onverkort van toepassing.
In het zevende lid is bepaald dat de voorschriften van het eerste tot en met vierde lid niet gelden voor gemeenschappelijke ruimten van een woongebouw, zoals gemeenschappelijke gangen, zitgelegenheden en badruimten, onderling. De reden is dat men door de aard van het gebruik daarvan niet snel hinder zal ondervinden van de andere gemeenschappelijke ruimte.
Het achtste lid regelt de geluidsisolatie tussen cellen en tussen een cel een gemeenschappelijk verblijfsgebied in een gevangenis, politiebureau of een gerechtsgebouw.
Gelet op het geluidsgevoelige karakter van een verblijfsgebied van een logiesfunctie bepaalt het negende lid dat de geluidsisolatie indices tussen bijvoorbeeld twee in een logiesgebouw gelegen logiesfuncties een waarde dienen te hebben van ten minste -5 dB. Uitgaande van een normale geluidsproductie, zal bij die waarde de hinder in de andere logiesfunctie beperkt zijn.
Tot 1 september 2005 hebben er ook eisen gegolden binnen een onderwijsfunctie. Het laten vervallen van deze voorschriften aan de geluidsisolatie tussen op een zelfde perceel gelegen ruimten betekent niet dat geluidsisolatie niet van belang is. Het is echter aan de opdrachtgever om een programma van eisen op te stellen dat recht doet aan de onderwijskundige eisen die aan een gebouw worden gesteld.