Bouwbesluit Online 2012


Artikel 2.156.

Dit artikel heeft als doel te waarborgen dat er vanuit een rookcompartiment veilige vluchtmogelijkheden zijn voor het geval er brand in het gebouw is uitgebroken. Deze rookvrije vluchtroutes beginnen bij de noodzakelijke uitgangen van een rookcompartiment.Welke uitgangen noodzakelijk zijn, blijkt uit de afdelingen 2.16 en 2.17. Dat betekent dat niet elke uitgang van een rookcompartiment naar een rookvrije vluchtroute hoeft te leiden. Welke uitgangen als zodanig zijn te beschouwen, zal veelal blijken uit de veiligheidssignalering die op grond van de gebruiksvoorschriften van de gemeentelijke bouwverordening in een gebouw aanwezig moeten zijn.

Het eerste lid bevat de hoofdregel, namelijk dat er vanaf de vereiste toegang van een rookcompartiment moet kunnen worden gevlucht via twee verschillende rookvrije vluchtroutes, zodat er altijd nog één overblijft als de andere versperd is. Dit houdt in dat de gebruikers vanaf die toegang over twee voldoende van elkaar gescheiden routes moeten kunnen vluchten.

Het tweede lid geeft, in afwijking van het eerste lid, de mogelijkheid om onder bepaalde condities slechts één vluchtroute te realiseren. Het gaat dan om een rookcompartiment met twee of meer uitgangen. Dit is de praktijk meest gebruikelijke wijze van bouwen. Deze routes moeten onhankelijk van elkaar zijn, zoals nader uitgewerkt in artikel 2.168.

Het derde tot en met het zevende lid bevatten verdere uitzonderingen op de hoofdregel van het eerste lid. Doordat zij niet meer dan één vluchtroute vereisen, maken zij het - voor bepaalde situaties - mogelijk dat er ‘doodlopende einden’ in een gebouw voorkomen. De uitzondering van het derde lid betreft het geval dat de rookvrije vluchtroute door een veiligheidstrappenhuis voert, wat wil zeggen dat het trappenhuis in de vluchtrichting uitsluitend kan worden bereikt vanuit een niet-besloten ruimte als bedoeld in artikel 2.169. Dit sluit niet uit dat in de vluchtrichting het gebouw kan worden verlaten door een besloten ruimte (portaal) waarin de postboxen zijn opgenomen. Een veiligheidstrappenhuis hoeft niet een besloten ruimte te zijn. Het kan ook gaan om een open trap, mits maar is voldaan aan de wbdbo-eisen van paragraaf 2.14.1. De deur naar een veiligheidstrappenhuis hoeft niet zelfsluitend te zijn.

De eis van twee vluchtroutes geldt volgens het vierde lid niet voor een klein rookcompartiment - met een gebruiksoppervlakte tot en met 250 m² -, waarin geen verblijfsruimte ligt. Dit staat op gespannen voet met het Arbeidsomstandighedenbesluit.

De uitzonderingen van het vijfde en zesde lid zijn afhankelijk van de hoeveelheid gebruiksoppervlakte die is aangewezen op de vluchtroute en de bestemming van de gebruiksfunctie. In het vijfde lid gaat het om een ‘eenvoudige’ rookvrije vluchtroute, in het zesde lid om een brand- en rookvrije vluchtroute, die aan zwaardere eisen moet voldoen dan de ‘eenvoudige’ rookvrije vluchtroute. Daarom is de maximale hoeveelheid gebruiksoppervlakte die op een brand- en rookvrije vluchtroute mag zijn aangewezen aanzienlijk groter dan bij de rookvrije vluchtroute het geval is. Omgerekend naar aantal personen vanuit de rekenwaarden van de klassen van de bezettingsgraad gaat om 25 personen bij een rookvrije vluchtroute en 100 personen bij een van brand en rook gevrijwaarde vluchtroute. Deze waarden komen bij de rekenwaarden overeen met bekende getalswaarden van de Algemene Richtlijnen Ontvluchting en Redding (AROR) van de oude Model-brandbeveiligingsverordening. In de praktijk betekent dit dat tot de extreme waarde van de klassegrenzen deze bouwkundige oplossingen toereikend worden geacht.

Voor logiesfuncties is onafhankelijk van de klasse van de bezettingsgraad eenzelfde grenswaarde gesteld. Dit is gedaan omdat in het verleden nimmer onderscheid is gemaakt tussen ruimten met veel en met weinig mensen. Uitgegaan is van een grenswaarde die gelijk is aan die van B3 voor de andere gebruiksfuncties.

In het gedeelte van een gezondheidszorggebouw, bestemd voor het verblijf van bedlegerige patiënten mogen volgens het vijfde lid geen doodlopende einden voorkomen. Dat mag wel wanneer vanuit dat doodlopende eind rechtstreeks het aansluitende terrein of een ruimte waardoor een brand en rookvrije vluchtroute voert, kan worden bereikt. De lengte van die route moet blijkens het achtste lid beperkt zijn tot 20 m.

In artikel 260, tweede lid, onderdeel a, van het Bouwbesluit, zoals dat tot 1 januari 2003 heeft gegolden, was voorzien in de mogelijkheid om een logiesgebouw via één vluchtmogelijkheid te kunnen verlaten. Dat voorschrift is niet in werking getreden, omdat bij nader inzien die ene vluchtmogelijkheid onvoldoende veiligheid bood (zie de toelichting bij het besluit tot inwerkingtreding Stb. 1992, 292). Logiesgebouwen die doodlopende einden hebben worden nog steeds onvoldoende brandveilig gevonden. Daarom is het vijfde lid niet van toepassing op een logiesgebouw.

In een onderwijsfunctie mag in geen enkel geval zijn volstaan met één rookvrije vluchtroute. Als gevolg hiervan mag blijkens het zesde lid een doodlopend einde alleen zijn gelegen aan het aansluitende terrein of aan een ruimte waardoor een brand en rookvrije vluchtroute voert.

Het zevende lid beperkt de lengte daarvan tot 15 meter. Op grond van dit voorschrift is het mogelijk vier verblijfsruimten, bestemd voor het geven van onderwijs aan een groep leerlingen (leslokalen), te realiseren die zijn aangewezen op één brand en rookvrije vluchtroute.

Bij een ‘ander rookcompartiment’ van een gezondheidszorgfunctie (in tabel 2.153, functies 4a2 en 4b2) is geen grenswaarde gegeven voor bezettingsgraadklasse B5. (Voor alle andere aspecten is voor deze klasse wel een grenswaarde gegeven, zodat het besluit in zichzelf inconsistent is. Niet is voorzien in de mogelijkheid dat twee of meer gedeelten met een verschillende klasse van de bezettingsgraad van dezelfde rookvrije vluchtroute gebruikmaken. De achtergrondregel is daarbij maximaal 25 personen, uitgaande van de rekenwaarde van de klasse van de bezettingsgraad. Dit leidt tot: Twee rookvrije vluchtroutes van een of meer niet tot bewoning bestemde gebruiksfuncties van een:

  • bijeenkomstfunctie,
  • gezondheidszorgfunctie voor niet aan bed gebonden patiënten,
  • industriefunctie,
  • kantoorfunctie,
  • logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw met een gebruiksoppervlakte < 500 m²
  • sportfunctie,
  • winkelfunctie, en
  • overige gebruiksfunctie voor het personenvervoer,

mogen samenvallen indien:

Afbeelding

waarin:

A GO;Bn is de gebruiksoppervlakte, in m², die op de desbetreffende samenvallende rookvrije vluchtroutes is aangewezen bij een bezettingsgraadklasse B1, B2, B3, B4 respectievelijk B5.

Evenmin is voorzien in de mogelijkheid dat twee of meer gedeelten met een verschillende klasse van de bezettingsgraad van dezelfde brand- en rookvrije vluchtroute gebruikmaken. De achtergrondregel is daarbij maximaal 100 personen, uitgaande van de rekenwaarde van de klasse van de bezettingsgraad.

Twee brand en rookvrije vluchtroutes van alle niet tot bewoning bestemde gebruiksfuncties mogen samenvallen, met uitzondering van het deel van een logiesgebouw of van een logiesfunctie met een gebruiksoppervlakte > 500 m² waarvan de vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 12,5 m boven het meetniveau, indien:

Afbeelding

Wanneer sprake is van slechts één brand- en rookvrije vluchtroute geeft het zevende lid de beperking aan de lengte van die route. In beginsel is die lengte beperkt tot 30 m. Voor megalogiesfuncties, logiesgebouwen en onderwijsfuncties gelden afwijkende waarden. Voor kinderopvang van kinderen jonger dan 4 jaar is deze grenswaarde op 5 m gesteld. Dit heeft tot gevolg dat beperkingen zijn gesteld aan de mogelijkheid brand- en rookvrije vluchtroutes te maken die beginnen aan het uiteinde van een (doodlopende) gang. In zo’n geval kan dus maar één kant op worden gevlucht. Voor een volledige ontruiming zal het personeel in het algemeen meer dan één keer heen en weer moeten lopen met niet-zelfredzame kinderen. Er is dus van uitgegaan dat kinderen jonger dan 4 jaar naar buiten moeten worden gedragen. Als er slechts sprake is van een enkele (samenvallende) vluchtroute, dan is bij een loopafstand van meer dan 5 m het risico te groot, dat deze voordat de evacuatie is voltooid door brand of rook wordt geblokkeerd. Een dergelijke enkele vluchtroute staat ook wel bekend als een doodlopende gang. De eisen voor de opvang voor kinderen van basisschoolleeftijd zijn gelijkgesteld aan de eisen voor de onderwijsfunctie.

Bij het stellen van deze eis heeft men echter over het hoofd gezien dat de mogelijkheid aanwezig is dat binnen het (sub)brandcompartiment reeds lange afstanden moeten worden afgelegd, waarvoor geen regeling is getroffen, zoals bijvoorbeeld bij een woning in een Vinexwijk die voor kinderopvang wordt gebruikt. Bij artikel 2.117 is de wetgever blijkens Stb. 2005, 1 van een ander uitgangspunt uitgegaan.

Het negende lid geeft een verdere beperking voor doodlopende einden van brand en rookvrije vluchtroutes. Via zo’n route mag geen groter hoogteverschil worden overbrugd dan 12,5 m. Daarmee wordt een hotel in portiekuitvoering verder beperkt dan op grond van het zevende lid.

De eis van het tiende lid geldt uitsluitend voor gedeelten van gezondheidszorgfuncties die zijn bestemd voor bedlegerige patiënten. Deze gebouwen moeten een bijzondere rookvrije vluchtroute hebben, waardoor de patiënten kunnen worden geëvacueerd. De rookvrije vluchtroute moet van de toegang van het rookcompartiment leiden naar een ander brandcompartiment, zodanig dat men geen gebruik behoeft te maken van een trap.Het gebruik van een lift is om andere redenen reeds verboden, want daar voert geen vluchtroute door.

In het elfde lid is tot uitdrukking gebracht dat aansluitend aan de systematiek van de gebruiksfuncties rookvrije vluchtroutes gemeenschappelijk mogen zijn. Daardoor kunnen verschillende gebruiksfuncties van dezelfde vluchtroute gebruik maken.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties