Artikel 3.2.
Het doel van dit artikel is de geluidhinder te beperken in verblijfsgebieden en verblijfsruimten van bouwwerken. Het gaat om in de Wet geluidhinder als geluidsgevoelig aangemerkte bouwwerken (bijvoorbeeld voor wonen, gezondheidszorg en onderwijs) alsmede kantoren.
De eisen betreffen de ‘karakteristieke’ geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie. Dit met het oog op de vrije indeelbaarheid van bouwwerken. Onder karakteristieke geluidwering wordt verstaan de grootheid die het verschil weergeeft tussen geluidsniveaus aan weerszijden van die gevel waarbij de geluidwering is teruggerekend naar een standaard diepte achter de scheidingsconstructie. Enerzijds is dit het niveau van het invallende geluid aan de buitenzijde van de scheidingsconstructie en anderzijds het geluidsniveau in het verblijfsgebied erachter.
Voor het laatstgenoemde geluidsniveau geeft het eerste lid via de tabel grenswaarden. Bij het bepalen daarvan is uitgegaan van de hoogste geluidsniveaus die de Wet geluidhinder toestaat in geluidsgevoelige ruimten. Dit is mogelijk, omdat verblijfsgebieden en verblijfsruimten, waarop de onderhavige eisen betrekking hebben, kunnen worden aangemerkt als geluidsgevoelige ruimten.
Een theorielokaal van een onderwijsgebouw is ingevolge de Wet geluidhinder aangemerkt als een ruimte waarin geluidsgevoelige activiteiten plaatsvinden. Daarom geldt er voor een uitwendige scheidingsconstructie van een geluidsgevoelig verblijfsgebied, waarin een of meer theorielokalen liggen, een hogere geluidsisolatie-eis dan voor bijvoorbeeld een verblijfsgebied dat uitsluitend is bestemd voor een of meer vaklokalen.
De grenswaarde van 30 dB(A) geldt bij een gezondheidszorgfunctie voor:
- onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen in algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen;
- onderzoeks-, behandelings-, recreatie- en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van gebouwen in andere gezondheidszorggebouwen;
De grenswaarde van 35 dB(A) geldt bij een gezondheidszorgfunctie voor ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen in algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen. De grenswaarde van 30 dB(A) geldt bij een onderwijsfunctie voor:
- leslokalen van basisscholen;
- theorielokalen van scholen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs, en
- theorielokalen van instellingen voor hoger beroepsonderwijs.
De grenswaarde van 35 dB(A) bij een onderwijsfunctie geldt voor:
- theorievaklokalen van scholen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs, en
- theorievaklokalen van instellingen voor hoger beroepsonderwijs.
Aangezien de uitwendige scheidingsconstructie van een gebouw in de regel al een geluidwering van 20 dB(A) heeft, zonder dat extra maatregelen behoeven te worden genomen, is de in dit lid vervatte eis vooral van belang bij het bouwen van geluidsgevoelige gebouwen waarvan de geluidsbelasting meer is dan 50-55 dB(A). Dit doet zich voor in krachtens de Wet geluidhinder vastgestelde zones rond onder meer wegen, spoorwegen, industrieterreinen en buitenlandse luchtvaartterreinen. Deze laatste zijn geen onderwerp van regeling van artikel 3.2.
De geluidwering die het tweede lid vereist voor de buitenwanden van een woonwagen - ten minste 20 dB(A) is de maximaal haalbare. Dit betekent dat in zwaarder met geluid belaste gebieden de binnenwaarde in een woonwagen hoger kan zijn dan 35 dB(A), de waarde die in beginsel voor woonfuncties geldt. Voor een woonwagen moet de bescherming tegen geluidhinder daarom primair worden gezocht in de locatiekeuze van de standplaats. De normstelling voor deze locatiekeuze is geregeld in besluiten die berusten op de Wet geluidhinder, namelijk het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zone langs wegen, het Besluit geluidhinder spoorwegen en het Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer.
Het derde lid geeft een grenswaarde voor het geluidsniveau in de kantoorruimte die achter de uitwendige scheidingsconstructie ligt. Scheidingsconstructies van bouwwerken hebben in de regel al een geluidwering van 20 dB(A), zonder dat er extra maatregelen hoeven te worden genomen. Wanneer men deze waarde optelt bij toegelaten geluidsniveau van 40 dB(A) voor kantoorruimten, komt men op een grenswaarde van 60 dB(A)voor de geluidsbelasting van de gevel. De eisen van dit lid zijn dan ook van belang voor het bouwen van kantoren waarvan de geluidsbelasting meer is dan 60 dB(A)
Het vierde lid geeft aan dat, indien krachtens de Wet geluidhinder in het verblijfsgebied van een bouwwerk een hoger geluidsniveau is toegestaan, de karakteristieke geluidwering van de buitengevel niet kleiner mag zijn dan het verschil tussen de geluidbelasting van die gevel en het krachtens de Wet geluidhinder toegestane hogere geluidsniveau. Voor een kantoorfunctie zal daarbij de bepalingsmethode van het derde lid moeten worden toegepast.
Het vijfde lid heeft betrekking op de inwendige scheidingsconstructie tussen een verblijfsgebied en een besloten ruimte die aan de buitenlucht grenst, zoals bijvoorbeeld een serre of besloten galerij. Zo’n binnenwand moet dezelfde mate van geluidwering hebben als de gevel van een vergelijkbaar verblijfsgebied dat direct grenst aan de buitenlucht. Hierbij mag het positieve effect van die serre of besloten galerij worden meegerekend. Een en ander vloeit voort uit de omschrijving in het eerste hoofdstuk van het begrip ‘inwendige scheidingsconstructie’.
Het komt vaak voor dat een bouwaanvraag een niet-ingedeeld verblijfsgebied omvat. Na de voltooiing van het gebouw wordt dit gewoonlijk pas ingedeeld in onder meer afzonderlijke verblijfsruimten. Voor deze situatie waarborgt het zesde lid dat er in elke afzonderlijke verblijfsruimte een aanvaardbaar geluidsniveau optreedt.
Bij Stb. 2006, 586 is dit artikel aangepast. Met deze wijzigingen zijn enkele begrippen die in de uitvoeringspraktijk aanleiding geven tot misverstanden verduidelijkt. Het betreft met name de zinsnede “de volgens de Wet geluidhinder bepaalde geluidsbelasting”. In aansluiting met de systematiek van de Wet geluidhinder is hier bedoeld de volgens de Wet geluidhinder geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, een waarde die bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is afgesproken. Deze geluidsbelastingwaarde is vastgelegd in het hogere waardenbesluit dat onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. Het gaat dan om de maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van het bouwwerk waarin de betreffende gebruiksfunctie ligt. Tevens is de term “geluidniveau” vervangen door “geluidsbelasting”. Daarmee sluiten deze voorschriften van het Bouwbesluit 2003 beter aan bij de begripsbepalingen van de Wet geluidhinder.
Niet alleen situaties waarvoor de Wet geluidhinder grenswaarden stelt dienen te voldoen aan de eisen die dit besluit aan de geluidwering van de gevel stelt. Zo valt de beoordeling van woningbouw langs 30 km per uur wegen niet onder de Wet geluidhinder. Woningen die langs die wegen gebouwd worden dienen echter wel aan de in dit besluit opgenomen eisen voor woningen te voldoen.
Een andere situatie doet zich voor bij kantoorgebouwen. Bij kantoorgebouwen gaat het uitsluitend om de “geluidsbelasting bepaald volgens de Wet geluidhinder”. Alhoewel kantoorgebouwen niet zijn aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in de Wet geluidhinder, moet voor dit soort gebouwen wel van de in die wet opgenomen bepalingsmethode gebruik worden gemaakt. In het nieuwe zevende lid zijn deze situaties geregeld. In geval geluidsgevoelige gebruiksfuncties nabij industrieterreinen of (spoor)wegen gebouwd gaan worden en er geen hogere waardenbesluit is, omdat het bestemmingsplan ontbreekt of nog niet is geactualiseerd, of daar wettelijk geen verplichting toe bestond, dan moeten die bouwwerken toch afdoende geluidisolatie hebben. In die situaties is voor de bepaling van de karakteristieke geluidwering de “geluidbelasting zoals bepaald volgens de Wet geluidhinder” van toepassing. Dat wil zeggen dat de geluidsbelasting overeenkomstig de begripsbepaling en het reken- en meetvoorschrift van de Wet geluidhinder moet worden bepaald. Er is geen sprake van een inhoudelijke wijziging van de eisen.