Artikel 3.62.
Dit artikel regelt welke minimum capaciteit de doorspuivoorzieningen moeten hebben. Het uitgangspunt vormen eisen aan de totale capaciteit voor de luchtverversing van een verblijfsgebied van een woonfunctie of een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang. Daarnaast is een eis gesteld aan de capaciteit voor de doorspuiïng van een verblijfsruimte. Laatstgenoemde eis dient om te verzekeren dat wanneer het verblijfsgebied na realisatie wordt ingedeeld in afzonderlijke verblijfsruimten, die afzonderlijke ruimten ook aan die eisen voldoen. De eis aan de verblijfsruimte betekent feitelijk dat indien men gebruik wil maken van de bepalingsmethoden met een toe- en afvoer in twee verschillende gevels of in een gevel en het dak er in de uitwendige scheidingsconstructie daarvan ten minste een luik, raam of deur aanwezig moet zijn waarmee die ruimte kan worden doorgespuid. Bij de bepaling van de doorspuicapaciteit mag worden uitgegaan van openstaande beweegbare constructie-onderdelen in de in- en uitwendige scheidingsconstructies van de woning of het gebouw met de bijeenkomstfunctie voor kinderopvang.
Als gevolg van het feit dat ook voor een woonwagen nu de voorschriften zijn gerelateerd aan een verblijfsgebied en niet langer aan die van de woonwagen, geldt niet langer een voorschrift voor het doorspuien van de gehele woonwagen, maar is dit slechts beperkt tot het verblijfsgebied van die wagen.
De grootte van dergelijke beweegbare constructie-onderdelen is afhankelijk van de situering van die onderdelen. De in dit lid genoemde NEN 1087, die de bepalingsmethode voor de spuicapaciteit bevat, maakt onderscheid tussen een situatie waarbij die constructie-onderdelen zich slechts in één gevel bevinden, zoals bij rug-aan-rug-woningen, en een situatie waarbij die onderdelen zich in twee of meer gevels bevinden.