Artikel 2.27.
Het eerste lid geeft de functionele eis voor een nieuw te bouwen trap.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 2.28 bevat eisen aan de afmetingen van een trap en de vrije hoogte erboven (afmetingen trap); |
2. | artikel 2.29 bevat eisen aan de afmetingen van een trapbordes (vloer), die al of niet onderdeel is van een overloop, gang of aansluitende vloer(trapbordes); |
3. | artikel 2.30 bevat eisen aan de afmetingen van een afscheiding langs een trap, met inbegrip van de openingen daarin (afscheiding); |
4. | artikel 2.31 bevat eisen betreffende de aanwezigheid en de hoogte van een leuning, en |
5. | artikel 2.32 regelt wanneer een trap in een besloten ruimte moet liggen (regenwerendheid). |
Voor bepaalde (sub)gebruiksfuncties wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Het derde lid bepaalt dat de functionele eis niet op deze (sub)gebruiksfuncties van toepassing is.
De voorschriften van deze paragraaf gelden voor elke trap die zich bevindt tussen in afdeling 2.4.1 bedoelde vloeren.
De wijziging van het Bouwbesluit zoals dat tot 1 januari 2003 heeft gegolden, houdt mede verband met de in het algemeen deel van deze toelichting beschreven, andere uitwerking van de toegankelijkheid van niet tot bewoning bestemde gebouwen. Het soort trap waarmee hoogteverschillen moeten zijn overbrugd, is nu feitelijk afhankelijk van de vloeroppervlakte aan verblijfsgebied, die op die trap is aangewezen. Daarbij speelt ook de klasse van de bezettingsgraad van die vloeroppervlakte een rol. Praktisch gezien, komt het er op neer dat wanneer meer dan vijftig personen gebruik moeten kunnen maken van een trap, de trap aan zwaardere eisen moet voldoen dan wanneer het aantal personen geringer is. Door met de rekenwaarden van de klasse van de bezettingsgraad, zoals beschreven in het algemeen deel van deze toelichting, de oppervlakte van het totaal aan verblijfsgebieden dat op een trap is aangewezen om te rekenen naar het aantal personen, kan bij een combinatie van verblijfsgebieden die deel uitmaken van verschillende gebruiksfuncties worden bepaald of een trap die aan zwaardere eisen voldoet (kolom B), nodig is. Voor de woningbouw wordt niet gewerkt met klassen van de bezettingsgraad. Daar zal de grenswaarde aan verblijfsgebied moeten worden gedeeld door 50 indien op een trap zowel verblijfsgebied van een woonfunctie en een andere gebruiksfunctie is aangewezen.
De 'struikelformule' is komen te vervallen. Daarmee wordt het in theorie mogelijk zeer steile trappen te maken. Aanbevolen wordt om toch van de oude formule (de som van een aantrede en twee optreden ter plaatste van de klimlijn is ten hoogste 0,7 m en ten minste 0,57 m) gebruik te maken om de trap veilig beloopbaar te maken.
De luiere trappen die voor de woningbouw gelden, zijn een gevolg van besluitvorming van het kabinet Kok II, zoals verwoord in de Nota Mensen, Wensen, Wonen (TK, vergaderjaar 2000 2001, 27 559, nr 2), waarbij tegemoet wordt gekomen aan het verzoek van consumentenorganisaties om woningen beter geschikt te maken voor mensen met een functiebeperking, zodat ook oudere mensen langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Dit is mede een invulling van het begrip “duurzaam bouwen”.