Artikel 2.29.
Ingevolge het vierde en vijfde lid moet aan de bovenzijde van de trap een, al of niet van een gang of overloop deel uitmakend, bordes aanwezig zijn, waarvan de minimum breedte is afgestemd op de voorgeschreven minimum breedte van de trap die op dat bordes aansluit. Het in deze leden genoemde begrip "vloeroppervlakte" gekoppeld aan een daarboven vereiste vrije hoogte, impliceert dat ingevolge deze leden bovenaan de trap geen constructie-onderdeel, zoals bijvoorbeeld een deur, mag zijn geplaatst. Dit voorschrift sluit niet uit dat de deur van een op het bordes uitkomende ruimte over de in dit lid bedoelde vloeroppervlakte draait.