Artikel 2.32.
Van oudsher is er voor de woningbouw (in tegenstelling tot de niet tot bewoning bestemde gebouwen) voorgeschreven dat men voor het bereiken van een woning of woongebouw uitsluitend is aangewezen op een tegen weer en wind beschermde trap. Met dit artikel wordt beoogd te voorkomen dat een woning of woongebouw uitsluitend bereikbaar is via een buitentrap. Deze trap dient in een besloten ruimte te zijn gelegen. De reden hiervan is dat deze bij slechte weersomstandigheden al snel slecht begaanbaar en daardoor onveilig is. De eis geldt niet voor trappen die vanaf een aangrenzende vloer, bijvoorbeeld een bordes, of het aansluitende terrein gemeten geen groter hoogteverschil overbruggen dan 1,5 m. Een val van ten hoogste 1,5 m wordt overkomelijk geacht. Een voorgeschreven trap die hoger is dan 1,5 m dient in zijn geheel in een besloten ruimte te liggen, dus ook de onderste 1,5 m. Bij conversie is besloten dit van oudsher geldende voorschrift te handhaven. Hetzelfde voorschrift voor niet tot bewoning bestemde gebouwen (artikel 177 Bouwbesluit oud) is daarentegen vervallen.