Bouwbesluit Online 2012


§ 3.13.1. Nieuwbouw

Artikel 3.79.

Het eerste lid geeft de functionele eis voor de toevoer van verbrandingslucht voor te bouwen bouwwerken.

De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:

1.artikel 3.80 bepaalt dat er in een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel een voorziening moet zijn voor de toevoer van verbrandingslucht voor dat toestel (aanwezigheid);
2.artikel 3.81 bepaalt wat voor capaciteit de toevoervoorziening ten minste moet hebben (capaciteit);
3.artikel 3.82 stelt eisen omtrent de richting van de luchtstroming in de toevoervoorziening (stromingsrichting);
4.artikel 3.83 stelt eisen omtrent de plaats van de instroomopening van de toevoervoorziening (plaats van de opening);
5.artikel 3.84 bepaalt voor de leefzone van verblijfsruimten de maximale luchtsnelheid van de toegevoerde lucht (comfort);
6.artikel 3.85 geeft aan van welke voorschriften burgemeester en wethouders geen ontheffing kunnen verlenen (verbouw), en
7.artikel 3.86 geeft voor niet-permanente bouw aan welke voorschriften voor nieuwbouw daarvoor gelden, in aanvulling op de relevante voorschriften voor bestaande bouw (tijdelijke bouw).

Voor de gebruiksfunctie ‘bouwwerk, geen gebouw zijnde’ wijst de tabel van het tweede lid geen enkel voorschrift aan. Het derde lid bepaalt dat de functionele eis op deze gebruiksfunctie niet van toepassing is.

Artikel 3.80.

Dit artikel regelt de aanwezigheid van een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht bij opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen die op gas, olie of vaste brandstof worden gestookt. Het gaat hierbij om componenten zoals luchtroosters, luchtkanalen en eventueel overstroomcomponenten. De toevoercomponent hoeft niet te zijn gelegen in ruimte waarin de opstelplaats van het verbrandingskanaal zich bevindt. Via de gebruiksvoorschriften van de gemeentelijke bouwverordening moet zijn geregeld dat bij een in gebruik zijnd verbrandingstoestel de toevoer van verbrandingslucht ook daadwerkelijk functioneert.

Hiermee wordt bewerkstelligd dat de verbranding zodanig geschiedt dat er niet onnodig schadelijke stoffen, zoals koolmonoxyde, ontstaan die zich binnen de het gebouw verspreiden.

Van deze eis zijn uitgezonderd opstelplaatsen voor kook- en warmwatertoestellen met een gering vermogen. Dit zijn in het algemeen toestellen voor huishoudelijk gebruik, zoals een kooktoestel of een geiser. Voor een dergelijke situatie is een voor normale verbranding noodzakelijke toevoer van verse lucht geregeld in artikel 3.48, derde lid, als het kook- of warmwatertoestel in een verblijfsgebied of verblijfsruimte ligt. Is daarentegen het verbrandingstoestel met gering vermogen in een andere ruimte gelegen, dan zal de gebruiker op voldoende ventilatie moeten toezien. Daartoe is in de gemeentelijke bouwverordening een gebruiksvoorschrift opgenomen. Ook bij ligging in een verblijfsgebied of verblijfsruimte moet de ventilatie natuurlijk wel in bedrijf zijn bij gebruik van het verbrandingstoestel, wil niet een voor de gezondheid gevaarlijke situatie kunnen ontstaan.

Artikel 3.81.

De vereiste toevoervoorziening moeten zorgen voor voldoende toevoer van voor verbranding geschikte lucht. Dat mag best lucht zijn die ook voor ventilatie van de ruimte bestemd is. Hoeveel lucht er nodig is, is afhankelijk van de belasting van de te plaatsen verbrandingstoestellen en de te gebruiken brandstof. Bij verbrandingstoestellen met een totale capaciteit van ten hoogste 130 kW wordt deze capaciteit aan de hand van de tabel berekend. Daarboven is veelal een milieuvergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieuvergunning vereist, in welke vergunning nadere voorschriften omtrent de verbrandingsluchttoevoer kunnen worden opgenomen. De voorwaarden zullen dan bij de verlening van de bouwvergunning mede in beschouwing moeten worden genomen.

Voor de bepaling van de capaciteit is verwezen naar NEN 1087. Dit normblad kan niet in zijn volle omvang worden toegepast omdat namelijk de afvoer niet bekend is, zodat geen luchtstromingstrajecten kunnen worden bepaald. Bij de toepassing van het normblad moet van de fictie worden uitgegaan dat de afvoer van de lucht (in de vorm van rook) niet bepalend is voor het functioneren van de luchtstroming. Met andere woorden: de afvoer is altijd groot genoeg om de minimumcapaciteit van de toevoercomponent en de overstroomcomponent te laten functioneren.

Omdat in de praktijk ten tijde van de bouwaanvraag veelal het verbrandingstoestel nog niet bekend is, is in het tweede lid een voorschrift gegeven waarmee een voorziening voor verbrandingsluchttoevoer kan worden bepaald die toereikend is voor het bouwwerk in zijn gebruiksstadium. Uitgegaan moet worden van een zodanige belasting van het verbrandingstoestel dat met gangbare toestellen de installatie kan worden gemaakt, zonder dat er strijd met het Bouwbesluit 2003 optreedt.

Bij het berekenen van de benodigde capaciteit voor opstelplaatsen voor een kook-, stook- en warmwatertoestel moet worden uitgegaan van een op gas gestookt toestel. De in rekening te brengen belasting mag niet lager zijn dan aangegeven is.

Het derde lid bevat een bijzondere regeling voor CLV-systemen. Dat is een syteem dat werkt op natuurlijke trek en dat bestaat uit een combinatie van een leiding of kanaal voor de gemeenschappelijke toevoer van verbrandingslucht en een leiding of kanaal voor de gemeenschappelijke afvoer van rook, uitsluitend bestemd voor met gas gestookte gesloten toestellen voorzien van een ventilator.

Artikel 3.82.

Dit artikel is bedoeld om te voorkomen dat de toevoervoorziening lucht afvoert in plaats van toevoert. Het voorschrift voorziet er tevens in dat de toevoer ook daadwerkelijk de benodigde capaciteit kan realiseren.

Vanwege het principe van gelijke monniken, gelijke kappen dat aan het Bouwbesluit 2003 ten grondslag ligt (zie algemeen deel van de toelichting), is bepaald dat bij het bepalen van de richting van de stroming geen rekening wordt gehouden met bouwwerken, die op een aangrenzend perceel zijn gelegen.

Artikel 3.83.

Deze artikelen geven voorschriften omtrent de inrichting van de voorziening voor toevoer van verbrandingslucht en reguleren de kwaliteit van de toegevoerde lucht en het voorkomen dat het thermisch comfort door tocht te zeer achteruitgaat. De voorschriften komen voor een voorziening ten behoeve van een verbrandingstoestel dat is opgesteld in een verblijfsgebied of verblijfsruimte, overeen met de eisen die artikel 3.49 stelt aan een voorziening betreffende de toevoer van verse lucht. De eisen luiden gelijk.

Met het derde lid van artikel 3.83 is beoogd te voorkomen dat de toevoer van verbrandings-lucht wordt belemmerd als gevolg van ophoping van bijvoorbeeld bladeren of sneeuw.

Artikel 3.84.

Deze artikelen geven voorschriften omtrent de inrichting van de voorziening voor toevoer van verbrandingslucht en reguleren de kwaliteit van de toegevoerde lucht en het voorkomen dat het thermisch comfort door tocht te zeer achteruitgaat. De voorschriften komen voor een voorziening ten behoeve van een verbrandingstoestel dat is opgesteld in een verblijfsgebied of verblijfsruimte, overeen met de eisen die artikel 3.49 stelt aan een voorziening betreffende de toevoer van verse lucht. De eisen luiden gelijk.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties