5. Toezicht en handhaving
Het certificeringsstelsel voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties kent een gelaagdheid wat betreft het toezicht en de handhaving. De verschillende vormen van toezicht en handhaving zijn uitgebreid beschreven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat de basis vormt voor het onderhavige wijzigingsbesluit (Stb. 2020, 348). Toezicht en handhaving wordt hieronder daarom in beknopte vorm behandeld.
5.1Toezicht en handhaving binnen het stelsel
De Minister van BZK houdt stelseltoezicht op het certificeringsstelsel als geheel. Dit toezicht is onder andere geconcretiseerd in de bevoegdheid van de minister om CBI’s aan te wijzen en om die aanwijzingen te schorsen of in te trekken. Schorsen en intrekken is mogelijk wanneer de CBI zich niet houdt aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de aanwijzing, of aan de regels zoals opgenomen in dit wijzigingsbesluit (Stb. 2020, 348). De minister kan voor het toezicht en de handhaving eventueel toezichthouders aanwijzen op grond van artikel 93 van de Woningwet.
De RvA houdt eveneens toezicht op de CBI’s, in het kader van de accreditatie. Dit toezicht houdt onder meer in dat de RvA periodiek toetsingen verricht bij de CBI’s om zicht te houden op de naleving van de voorwaarden voor accreditatie. Het actieve toezicht van de minister op CBI’s zal vanwege de rol van de RvA beperkt zijn, en worden vormgegeven in overleg met de RvA.
De CBI’s zullen op hun beurt toezicht moeten houden op de certificaathouders. De basis hiervoor zijn de certificatieschema’s, waarin onder meer is vastgelegd aan welke eisen de certificaathouder moet voldoen en op welke wijze de CBI zal ingrijpen indien de eisen niet worden nageleefd. Bij foutief handelen kan een CBI de certificaathouder waarschuwen of het certificaat schorsen of intrekken.
5.2Toezicht en handhaving van buiten het stelsel
Toezicht en handhaving van buiten het stelsel ligt primair bij het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Het bevoegd gezag kan handhavend optreden bij overtreding van het verbod om zonder certificaat werkzaamheden te verrichten aan gasverbrandingstoestellen. Bij constatering van een overtreding kan daarom een herstelsanctie worden opgelegd, zoals een last onder dwangsom. Het bevoegd gezag kan zich daarbij richten tot zowel de installateur (diegene die de werkzaamheden verricht) als de bewoner/eigenaar (diegene die de werkzaamheden laat verrichten). Het bevoegd gezag heeft geen toezichtstaak ten aanzien van de aanwijzing van CBI’s; dat valt, zoals hierboven beschreven, onder de Minister van BZK.
Daarnaast kunnen de bepalingen in dit wijzigingsbesluit (Stb. 2020, 348) privaatrechtelijk en strafrechtelijk gehandhaafd worden. Bij privaatrechtelijke handhaving kan gedacht worden aan de bewoner of eigenaar van een woning die op kan komen tegen oneerlijke handelspraktijken, niet-nakoming van een overeenkomst of onrechtmatig handelen van een (installatie)bedrijf. Strafrechtelijke handhaving verloopt via de Wet op de economische delicten, waarin regels krachtens artikel 2 van de Woningwet strafbaar zijn gesteld.