2.4 Uitzonderingen
Op de verplichting zijn een aantal uitzonderingen van toepassing die zijn opgenomen in artikel 5.6, zesde lid, van het Bouwbesluit 2012 (artikel 5.20, zevende lid, van het Bbl). Deze uitzonderingen zijn geformuleerd aan de hand van het onderzoek van ingenieursbureau DGMR, dat is voorgelegd aan en besproken met de klankbordgroep (zie paragraaf 6.2).
Allereerst geldt een uitzondering voor bouwwerken waarop artikel 5.5 van het Bouwbesluit 2012 van toepassing is. Daarmee geldt een uitzondering voor gebruiksfuncties met een lage energievraag. Daarnaast is een uitzondering opgenomen voor bouwwerken die aangesloten zijn of aantoonbaar binnen drie jaar na de renovatie aangesloten worden op een warmtenet. Een derde uitzondering geldt voor zover het vanwege locatiegebonden omstandigheden of technische belemmeringen niet mogelijk is aan de eis te voldoen. Tot slot geldt de eis niet wanneer de maatregelen die genomen moeten worden om aan de eis te voldoen niet binnen tien jaar kunnen worden terugverdiend. In dat geval moet echter wel de maximale hoeveelheid hernieuwbare energie worden gerealiseerd die met maatregelen kunnen worden gerealiseerd die een terugverdientijd hebben van ten hoogste tien jaar. Zie voor een uitgebreide bespreking van de uitzonderingen de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel B van Stb. 2021, 658.
Om het werken met de uitzonderingen in de praktijk te vereenvoudigen, is een leidraad opgesteld, naast de bestaande leidraad «Afwijking eis hernieuwbare energie woongebouwen (nieuwbouw)», in samenspraak met marktpartijen. Deze leidraad biedt onder andere een praktisch stappenplan om het werken met de uitzonderingen op de eis te vereenvoudigen. De leidraad zal worden aangewezen in de Regeling Bouwbesluit 2012 (en de Omgevingsregeling).
Opgemerkt wordt dat moet worden voorkomen dat de voorschriften nadelige effecten hebben op beschermd cultureel erfgoed. De uitzondering dat voor zover het als gevolg van locatiegebonden omstandig- heden of bouwtechnische belemmeringen niet mogelijk is aan de minimumwaarde voor hernieuwbare energie te voldoen is onder meer van belang om nadelige gevolgen voor beschermde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, waardevolle cultuurlandschappen en werelderfgoed te voorkomen. Dit ook in het licht van het verdrag van Granada 12 en het werelderfgoedverdrag 13 (en de instructieregel in artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Het bevoegd gezag zal moeten nagaan of, en zo ja, in hoeverre de voorgeschreven minimum- waarde hernieuwbare energie behaald kan worden zonder nadelige invloed op de monumentale waarden, het karakter of de uitzonderlijke universele waarden van het desbetreffende erfgoed. Dit is bij voorkeur al onderwerp van vooroverleg (voorafgaand aan de vergunningaanvraag) tussen de initiatiefnemer van de ingrijpende renovatie en het bevoegd gezag. De «Leidraad eis hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie» gaat specifiek in op locatiegebonden omstandigheden of bouwtechnische belemmeringen die mogelijk raken aan cultureel erfgoed, en hoe het vergunningverleningsproces er idealiter uit ziet in deze situaties.
12 Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa (Trb. 1985, 163) van de Raad van Europa
13 Overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld (Trb. 1993, 6) van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO).
Voor (voor)beschermde monumenten is overigens met name ook artikel 1.13 Bouwbesluit 2012 (artikel 2.8 van het Bbl) van belang, op grond waarvan de van toepassing zijnde omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorschriften de relevante voorschriften van het Bouwbesluit 2012 (of het Bbl) uitsluiten, wanneer ze afwijken van de voorschriften van deze regelgeving. Dit artikel heeft betrekking op (voorbeschermde) gemeentelijke monumenten, provinciale monumenten en rijksmonumenten. Het ingrijpend renoveren van deze gebouwen is behalve een vergunningplichtige bouwactiviteit ook altijd een vergunningplichtige activiteit uit oogpunt van monumentenzorg. Via deze weg zal het bevoegd gezag de voorgenomen plannen toetsen. De conclusie kan dan zijn dat in het geval van een (voor)beschermd monument geen of minder maatregelen getroffen hoeven te worden. De overige uitzonderingen, zoals het vanwege locatiegebonden of technische belemmeringen niet kunnen voldoen aan de minimumeis voor een hoeveelheid hernieuwbare energie, en de leidraad kunnen eventueel ook een rol spelen.