Artikel 3.50.
Met de eisen betreffende de regelbaarheid van de ventilatievoorziening is beoogd de gebruikers van de gebruiksfunctie de mogelijkheid te geven zelf de voorziening op de gewenste stand in te stellen. Er dient een nulstand te zijn. Die hoeft echter niet te leiden tot een absoluut luchtdicht rooster of klepraam. Daarnaast zijn er nog ten minste twee fijnregelstanden nodig. Daarmee is geregeld dat bij een grote windsterkte de ventilatietoevoer toch zo kan worden geregeld dat geen tochtverschijnselen optreden en niet onnodig veel ventilatielucht naar binnen komt. Een zelfregulerend rooster mag er voorts niet toe leiden dat er substantieel te weinig of te veel wordt geventileerd.
Het is niet de bedoeling dat de ventilatietoevoer naar een toilet- en badruimte een fijnregeling kent.
Een parkeergarage en een ruimte voor de opslag van afvalstoffen moet permanent worden geventileerd. Dit is de reden waarom volgens het derde lid een inlaatopening niet afsluitbaar mag zijn.