Bouwbesluit Online 2012


§ 3.7.1. Nieuwbouw

Artikel 3.26.

Het eerste lid geeft de functionele eis voor wering van vocht van binnen voor voor te bouwen bouwwerken.

De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:

1.artikel 3.27 bevat eisen aan de factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte van wanden van verblijfsgebieden (factor van de temperatuur), en
2.artikel 3.28 bevat eisen aan het vermogen tot wateropname van de wanden van een toilet- of badruimte (wateropname).

Voor de ‘lichte industriefunctie’, ‘niet-verwarmde logiesfunctie’, ‘overige gebruiksfunctie’ en ‘bouwwerk, geen gebouw zijnde’ wijst de tabel van het tweede lid voor dit onderdeel geen enkel voorschrift aan. Het derde lid bepaalt dat de functionele eis op deze gebruiksfuncties niet van toepassing is.

De eis voor de temperatuur van de binnenoppervlakte van een scheidingsconstructie is niet langer van toepassing op een toilet- en een badruimte. Hieraan ligt de motivering ten grondslag dat hoge vochtproducties in dergelijke ruimten mogelijk zijn als gevolg van het normale gebruik van deze ruimten. Niet zo zeer oppervlaktecondensatie is de oorzaak van de vorming van allergenen in bijvoorbeeld de badruimte, maar veeleer vocht als gevolg van het douchen. Het voorschrift met betrekking tot de wateropname van deze scheidingsconstructies voorziet in afdoende mate in het voorkomen van een ongezond binnenklimaat in bedoelde ruimten.

Artikel 3.27.

Het doel van dit artikel is te voorkomen dat er in gebouwen vochtophoping als gevolg van condensatie optreedt. Dit gebeurt met het oogmerk zoveel mogelijk te voorkomen dat er een gunstig milieu ontstaat voor schimmels en huisstofmijt.

Condensatie wordt voorkomen door het vermijden van relatief koude binnenoppervlakken, de zogenoemde koudebruggen. Het gaat daarbij om constructie-onderdelen die een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen begrenzen. Het begrip ‘factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte’ (f-factor) geeft een verhouding weer tussen twee grootheden. Enerzijds is dit het verschil tussen de temperatuur op het binnenoppervlak van een constructie-onderdeel en de buitentemperatuur, en anderzijds het verschil tussen de binnentemperatuur en de buitentemperatuur.

Het eerste en tweede lid gelden slechts voor de uitwendige scheidingsconstructie en de begane-grondvloer voorzover deze een verblijfsgebied begrenzen. Gevels ter plaatse van bijvoorbeeld een toilet- of badruimte, een serre of aangebouwde garage vallen er niet onder, evenmin als het dak boven een zolder die niet als verblijfsgebied voor het verblijven van mensen is ingericht.

Ter voorkoming van condensvorming op binnenwanden tussen dergelijke ruimten en het verblijfsgebied bevat het derde lid een eis aan deze inwendige scheidingsconstructies.

In het vierde lid is bepaald dat voor bepaalde onderdelen van, of voorzieningen samenhangend met wanden, de eisen betreffende condensvorming niet gelden. Het gaat hierbij om ramen, deuren, kozijnen, voorzieningen voor ventilatie, voor toevoer van verbrandingslucht, voor afvoer van rook en dergelijke constructie-onderdelen. Zou die eis wel zijn gesteld, dan zouden de kosten daarvan niet in redelijke verhouding staan tot het daarvan te verwachten positieve effect.

Het vijfde lid bevat een uitzondering op de eisen inzake condensvorming op wanden van verblijfsgebieden. Deze uitzondering is gemaakt voor gebouwen die niet worden verwarmd met het oog op het verblijven van mensen. De uitgezonderde gebouwen kunnen dus wel zijn verwarmd met het oog op bijvoorbeeld het vorstvrij houden. Feitelijk gaat het hier om gebouwen waarin slechts af en toe mensen aanwezig zullen zijn, bijvoorbeeld in verband met het verrichten van arbeid. Deze gebouwen moeten behoren tot de ‘andere industriefunctie’, zoals bijvoorbeeld bepaalde productiehallen en opslag- en bewaarfuncties.

Artikel 3.28.

Wanneer er als gevolg van het gebruik van water teveel vocht doordringt in de wanden of de vloer van een bad- of toiletruimte kan er schimmelvorming, rotting of lekkage ontstaan. Hierdoor kan op den duur de gezondheid van de gebruikers van het gebouw nadelig worden beïnvloed. Krachtens dit artikel mogen daarom het oppervlak van het onderste deel van die wanden en het oppervlak van de vloer slechts beperkt waterdoorlatend zijn. Dit kan worden bereikt door bijvoorbeeld het aanbrengen van tegels. De eisen leiden er tevens toe dat de wanden en de vloer op effectieve wijze kunnen worden gereinigd. Aangezien op de plaats waar wordt gedoucht, de wanden op een grotere hoogte met water in aanraking kunnen komen, dienen de wanden van de badruimte ter plaatse van het bad of de douche tot een grotere hoogte beperkt waterdoorlatend te zijn.

Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties